Op het overzichtsgrondplan hieronder zie je het volledige terrein van de school en het klooster.
Het hele domein was ommuurd.

Aan de bouwplannen gebeurden tijdens de bouw nog enkele beperkte wijzigingen (niet getekend op het oorspronkelijke bouwplan):
– Het lokaal voor medisch toezicht werd doorgetrokken tot aan de hoek van de 1ste klasgevel en werd ook breder uitgevoerd dan oorspronkelijk voorzien;
– Ernaast kwam er een klein lokaaltje waar járen de parochiale bibliotheek een onderdak vond (dient nu als bureautje);
– De oorspronkelijke toegangspoort naar de speelplaats werd opgeschoven naar rechts (bijna in de hoek met de Hazeweidestraat) waar ze uitkwam onder een L-vormig afdak.
– Aan de tuinkant van het klooster kwam er een extra berghok voor het klooster.

Het linkerdeel (vóór WOI het perceel dat gehuurd en later gekocht werd van de familie Lemahieu waarop het gebouw stond dat diende als klooster én eerste leslokalen) zou dienen als lokatie voor het nieuwe kloostergebouw (een hoofdgebouw met links achteraan een bijgebouw).

Het rechterdeel (vóór WOI het perceel dat oorspronkelijk eigendom was van de familie Vanbelle, ouders van de latere overste Zuster Clémence, waar de vooroorlogse schoolgebouwen met op de verdieping slaapzalen voor het weeshuis werden opgetrokken) zou het schoolgedeelte worden, voorzien van één vleugel met 4 klaslokalen op een rij, aan de kloosterkant een aangebouwde gang plus een lokaal ‘voor medisch toezicht’ onder een platformdak en een ruime speelplaats.
De klassen konden door de leerlingen bereikt worden via een toegang tussen de eerste twee klaslokalen (met boven die toegangsdeur een rond ‘opperlicht’).
De eerste deur rechts gaf toegang tot een eerste klaslokaal (voor wie het huidige gebouw kent: de enkele deur die nu uitkomt in ‘de zaal’ bij de trap naar de verdieping).
De deur ernaast gaf toegang tot het ‘lokaal voor medisch toezicht’ (voor wie het huidige gebouw kent: de vloer van dit lokaal zit onder het huidige podium; achter die deur zit nu een kleine berging).
Dan liep de gang verder naar links om toegang te geven tot de drie andere klaslokalen.
Aan het einde van de gang waren er twee buitendeuren: naar rechts konden de zuster naar het koertje achter hun klooster, naar links kon iedereen naar de speelplaats.

Het achterste deel van het perceel omvatte een grote tuin met boomgaard.
Achter de zuidelijke omheiningsmuur was er tussen de muur en de beek een doorgang naar de hooiweiden langs de beek.

– Voor Sintjeliensnaars die de school op vandaag kennen, is het al een beetje moeilijk om het oorspronkelijke gebouw te situeren in het huidige gebouw…
Opvallend in het oorspronkelijke ontwerp is dat er enkel vier klaslokalen en ‘een lokaal voor medisch toezicht’ (en bijhorende gangen) voorzien waren.
Er was ook geen toegankelijke verdieping.  De zolder kon enkel van buiten uit bereikt worden via een dakvenster.
Er was géén plaats voorzien als refter of eetzaal.
– Dat werd (wellicht in de jaren dertig) rechtgezet door het doortrekken van de gebouwenvleugel tot tegen de Sint-Juliaanstraat.  Die latere refteruitbreiding telde aan de speelplaatskant 4 gelijkaardige ramen als die van de klaslokalen.
De refter was iets minder breed dan de klaslokalen om op die manier een smalle gang te hebben (die men later de ‘kleutergang’ zou noemen).
Die refter was gedeeltelijk in twee gedeeld door doorgeefkasten in het midden met aan de speelplaatszijde een wand die met dubbele deuren kon dichtgemaakt worden.
– In de jaren 1960 werd achteraan de speelplaats een nieuwe multifunctionele zaal gebouwd en gebruikt als eetzaal.  De vroegere refter werd daarna gebruikt als kleuterklas(sen).
– Met de renovatie van de gebouwen rond 2010 werd 1/4 van de vroegere refterruimte ingenomen door de nieuwe inkomhal met een tweede trap naar de verdieping.
De rest van het lokaal geeft nu onderdak aan de jongste kleuters.

De Zusters Paulinen (hoofdklooster in Kortrijk) bleven tot in 1951 in Sint-Juliaan. 
Dan namen de Zusters Onbevlekt (hoofdklooster in Marke) het klooster en de school over.
De nieuwe zusters planden een nieuwe uitbreiding: op het einde van de speelplaats werd een dwarsvleugel aangebouwd (over de breedte van de vroegere inkom met erboven het ronde opperlicht en het klaslokaal rechts ervan). 

Die vleugel zou dienen als een soort multifunctionele zaal.  Om de ruimte daarvoor te bekomen werd de muur met ramen aan de kant van de speelplaats weggehaald, de scheidingsmuur met het ‘lokaal voor medisch toezicht’ aan de kloosterzijde werd eveneens uitgebroken om op die plaats een theaterpodium te voorzien.
De gangdeur die op het oorspronkelijke grondplan zichtbaar is, is nu nog altijd een deuropening, het vroegere ronde opperlicht bestaat ook nog, maar is niet meer zichtbaar (zit boven het vals plafond en is aan de andere zijde ingewerkt in een kast).

Het vroegere klooster bevatte op het gelijkvloers een inkomhal met ingewerkte nis aan de voorgevel voor een Mariabeeld.
Aan de straatzijde had je links van de inkom ‘de spreekplaats’, rechts ‘de beste kamer’ en tegen de school ‘de huiskapel’.
Achteraan had je aan de tuinkant links de keuken en de traphal, rechts vond je ‘de eetplaats’ met tegen de school ‘het koolkot’ met doorgang naar de school en de ‘WC met Engels toilet’.
Achter het woonvolume was er een aanbouw met achtereenvolgens ‘de kookkeuken’, ‘het waschhuis’ en tenslotte ‘het kiekenkot’.

Op de verdieping vond je boven de inkomhal de linnenkamer, rechts daarvan (met het grootste raam) de kamer van Moeder-Overste, en aan weerszijden van deze twee ruimtes en achteraan de slaapkamers van de andere zusters.

De Dienst van de Verwoeste Gewesten

De bouw van de meisjesschool en het klooster van Sint-Juliaan werd overgedragen aan en opgevolgd door de ‘Dienst van de Verwoeste Gewesten’
Over het verloop van die bouw weten we één en ander doordat het hele bouwdossier bewaard is gebleven in het Algemeen Rijksarchief in Brussel in de archieven van ‘De Verwoeste Gewesten’.

De Dienst van de Verwoeste Gewesten was een overheidsdienst die sommige private en publieke heropbouwtaken overnam van de opdrachtgevers.
Dossiers die door ‘De Verwoeste Gewesten’ in Sint-Juliaan werden overgenomen: de heropbouw van de kerk, de pastorij, het klooster met meisjesschool, de gemeentelijke jongensschool, de heraanleg van de Roeselarestraat en nog een aantal woningen en boerderijen.

Het hele bouwdossier van het klooster met school moet administratief en technisch een échte lijdensweg geweest zijn voor de kloosterzusters…
Respect!

De voorbereidende administratieve fase:

– 1 mei 1922: De plannen en het bestek voor de nieuwe gebouwen zijn klaar!
Ondertussen zijn Zuster Clémence, zuster Paula en later nog enkele andere zusters al sedert oktober 1920 terug in Sint-Juliaan.  Ze wonen er in een klein barakje tegen de Hanebeek en geven onderwijs in een grote barak die opgetrokken is op kloostergrond die niet door de nieuwe gebouwen zal ingenomen worden.
De architect vraagt tijdens de ontwerpperiode herhaaldelijk aan de ‘Controleur à l’administration de l’Enseignement Primaire van het Departement des sciences et des arts’ (de verantwoordelijke overheidsdienst voor onderwijs) of er van die kant opmerkingen zijn over zijn schoolontwerp.  Daarop komt geen enkele reactie… tot dat het dossier effectief ingediend is voor de openbare aanbesteding en de verantwoordelijke inspecteur plots wakker schiet en een reeks opmerkingen formuleert en aanpassingen aan de plannen vraagt.
Een eerste horde om te nemen door de zusters…

– 6 juli 1922: het aangepast voorontwerp van de school wordt goedgekeurd door bovengenoemde wakkere inspecteur.
– 17 januari 1923: de akte van overeenkomst tussen de Belgische Staat (Hoogen Koninklijken Commissaris te Roeselare) en de drie zusters die als eigenaar aangeduid zijn (Emilie Declercq, Emma Six en Marie Hollemart), wordt ondertekend.
– 8 maart 1923: Openbare aanbesteding.
Veertien aannemers(groepen) hebben een offerte ingediend! 
Een aannemer uit Beveren (bij Roeselare) biedt in samenwerking met een schrijnwerker uit Gits de goedkoopste offerte.  Omwille van privacy vermelden we hier hun namen niet, hun verhaal zal immers niet goed aflopen…
– 26 maart 1923: Goedkeuring van de aanbesteding
– 31 maart 1923: Toewijzing aan de aannemers
– 10 april 1923: ‘Bevel tot aanvang van de werken’ voor start van de werken op 1 mei 1923

Vier dagen na het ‘Bevel tot aanvang’ overlijdt architect Alphonse Vandenberghe op 14 april 1923.  Zijn weduwe stelt aan de zusters voor dat zijn broer Achille het dossier zou overnemen.

De bouwfase:

– 1 mei 1923: Begin der werken (althans volgens het ‘Bevel tot aanvang), deze zouden moeten uitgevoerd zijn op 25 oktober 1923 (een opdracht die eigenlijk technisch moeilijk uitvoerbaar lijkt in de beperkte periode van minder dan een half jaar…).
Er komt aansluitend een verlenging met twee maanden van de uitvoeringstermijn tot 25 december 1923 (onder motivatie van spoorwegstaking en slechte wegen), maar ook deze deadline wordt door de aannemers niet gehaald…

De bouw verloopt ronduit problematisch door het gebruik van minderwaardige materialen, maar ook door gebrek aan deskundigheid van de hoofdaannemer.
In de loop van het traject komen de aannemers in financiële moeilijkheden: door vertragingen lopen ze boetes op, worden de tussentijdse schijven door de Verwoeste Gewesten verlaat uitbetaald omdat de technische tekortkomingen niet opgelost raken, hierdoor bestellen de aannemers hun nieuwe materialen te laat, weigeren leveranciers nog leveringen uit te voeren, weigeren onderaannemers nog verder te werken, waardoor weer nieuwe vertragingen ontstaan waardoor opnieuw boetes worden geheven…

– 8 juni 1923: Amper een maand na de start van de werken formuleert de architect zijn eerste verwittiging na tekortkomingen in de uitvoering.
– 26 november 1923: Na de verlenging van de voorziene opleverdatum krijgen de aannemers nogmaals een opsomming (herhaling) van alle tekortkomingen.
– 3 maart 1924: De hoofdaannemer schrijft in een brief aan de Dienst der Verwoeste Gewesten dat hij ‘verplicht is om de werken op te zeggen’ aangezien hij boetes heeft gekregen en zijn leveranciers beslag hebben laten leggen op zijn inkomsten. Hij ‘kan er niet meer door geraken’.  Wat hem betreft mag zijn collega-aannemer overnemen.
Op deze en andere smeekbrieven komen er géén reacties vanuit de overheidsdiensten.
– 3 april 1924: Een maand na zijn niet-beantwoorde smeekbede om ontheven te worden van zijn opdracht, vraagt de hoofdaannemer opnieuw een verlenging aan.

Ondertussen raken de zusters hun situatie in hun woon- en schoolbarak stilaan méér dan beu.  Ze hadden gehoopt om met Pasen 1924 hun nieuwe gebouwen in gebruik te mogen nemen. Ze zien een nieuwe warme zomer onder de hete platen van hun barak niet meer zitten terwijl er vlak naast hun barakken (in hun ogen) bijna afgewerkte nieuwe gebouwen staan…
Moeder Clémence vraagt de overheid meerdere keren om een deel van de nieuwe gebouwen in gebruik te mogen nemen onder het gezegde ‘Nood breekt wet’.
Er is op 25 juli 1924 een officiële bijeenkomst met alle betrokken partijen waar het de bedoeling is om tot een ‘Voorlopige aanvaarding’ te komen.
Die bijeenkomst levert echter niet de gewenste resultaten op en ‘De Verwoeste Gewesten’ wijzen de zusters uitdrukkelijk op de juridische gevolgen als ze toch (een deel van) de gebouwen in gebruik zouden nemen.

Er gebeuren de maanden daarop maar heel weinig vorderingen meer in de bouw, de architect blijft de aannemers maar wijzen op wat er nog dient te gebeuren, maar zonder groot resultaat…
Op 20 november 1924 zullen de zusters dan toch een deel van de gebouwen op eigen risico onafgewerkt in gebruik nemen, omdat de noodbarak voor de school verkocht en afgebroken werd.  Een voorbarige ingebruikname die later, zoals voorspeld door ‘De Verwoeste Gewesten’, problemen zal opleveren tijdens de afhandeling van het dossier.

In de donkere dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar kan de hoofdaannemer de aanslepende bouwproblemen niet langer aan en stapt hij op 29 december 1924 uit het leven…
Uiteraard levert dit opnieuw vertraging op…

Meteen gaan de paraplu’s bij de overheidsdiensten open!  Boetes waarvoor de overleden aannemer kwijtschelding vroeg (en waarop géén reactie kwam), worden nu plotseling toch kwijtgescholden.
Een aannemer uit Ieper zal uiteindelijk de afwerking op zich nemen.
Het geheel van het project eindigt uiteindelijk in dec 1928 met een faling van (de erfgenamen en weduwe van) de hoofdaannemer.
De financiële afhandeling gebeurt pas in 1930.

Onder constructie:
Een overzicht van ’technische problemen’ tijdens de bouw.

Op 2 februari 1925 maakt de architect nog maar eens een klachtenbrief met o.a. volgende zin: “De linteau boven de grote ingangpoort is niet herplaatst geweest, steekt 5 cm buiten de muur en blijft een gevaar voor uit te vallen”.
Dit bleken profetische woorden: die balk is in de jaren 1970 bijna bovenop ‘Meester Léon’ gevallen toen hij blijkbaar ‘de shutter’ van de schoolpoort niet voldoende omlaag had getrokken en met net iets teveel geweld de poort probeerde open te trekken…