DE STEENAKKERMOLEN
In Sint-Juliaan (gemeente Langemark-Poelkapelle) staat de statige Steenakkermolen. Door zijn uitstekende (letterlijk en figuurlijk) ligging op de westelijke uitloper van de heuvelkam van 's Graventafel, is hij van op ruime afstand zichtbaar. Wanneer het gevlucht (het wiekenkruis) zijn rondjes afmaalt, lijkt het wel of de molen ons persoonlijk tot een bezoek wil uitnodigen. Een molen in werking is inderdaad een bezienswaardigheid geworden.
Inhoud van deze pagina :
1, Molengeschiedenis
-Algemeen over molens
-De Steenakkermolen
-De eerste wereldoorlog
-De nieuwe steenakkermolen
-Nieuwe molenaars
-Een nieuwe eigenaar
2, Technische beschrijving van de
Steenakkermolen
-Het vaste gedeelte
-Het staande werk
-Het gaande werk
ALGEMEEN MOLENS
Er bestaan twee belangrijke types windmolens : de stenen windmolen en de houten standaardmolen. In West-Vlaanderen wordt dit laatste type meestal staakmolen genoemd. De Steenakkermolen behoort tot de familie van de staakmolens. |
Vlaanderen ligt aan de bakermat van de windmolengeschiedenis. Hoogstwaarschijnlijk heeft de windmolen vanuit onze streken de rest van de wereld veroverd. Reeds eind twaalfde eeuw zijn er geschreven teksten waarin molenrechten vermeld staan. Zo is er de akte van graaf Filips van de Elzas die in 1183 het alleenrecht van molenbezit aan de abdij van Sint-Winoksbergen (Wormhout in Frans-Vlaanderen) schenkt. In 1197 krijgen de Benedictinessen van Ieper de toelating van graaf Boudewijn IX van Constantinopel om een windmolen te bezitten in de Nonnebossen te Zonnebeke. Vanaf de dertiende eeuw rezen de windmolens overal als paddestoelen uit de grond.
Op het einde van de veertiende eeuw bouwde Pieter Cobbe uit Hooghe Zieken (Sint-Jan bij Ieper) op de huidige standplaats de eerste Steenakkermolen.
Het toponymisch woordenboek van Karel de Flou geeft als eerste vermelding : "In Langhemaerc,...oostwaerd vanden straetkine dat strect ten steen ackere meulne waerd." (1439 Rente S.P. Ypre, f.39)
De kadastrale leggers en de bijhorende registers van de gebieden van Wijnendale en Cleven (17de eeuw) gebruiken de Steenakkermolen herhaaldelijk als oriëntatiepunt om de diverse percelen te situeren.
In 1776 bevonden zich op enkele km afstand en binnen het gezichtsveld van de Steenakkermolen, verscheidene andere korenmolens waaronder de Eeckhoutmolen (NW), de Wallemolen (N) en de 's Graventafelmolen (O). Rond 1840 kwam daar nog o.a. de Sint-Jelins-molen (ZW) bij. In die periode telde Vlaanderen minstens 1 molen per 500 inwoners. Een boeiend en aantrekkelijk gezicht moet het geweest zijn, als al die molens aan het werk waren! |
Van de vóóroorlogse
molenaars en/of eigenaars kon volgende lijst opgesteld worden :
-1700 Pauwels Vulstecke (eigenaar) Joannes Duytschave (molenaar)
-1776 Gerardus Verfaillie
-1843 Victor Baelen
-1847 Joseph Ignaas Baelen
-1853 Gebroeders Baelen Pieter Baelen (eigenaar)
-1854 Martinus Engel Albertus Deman, gehuwd met Marie Therese
Catharina Lornez
-1864 Franciscus Xaverius Bailleul, gehuwd met Millenert
-1869 Joannes Baptist Vandeputte, gehuwd met Lucie Pelagie
Morent; Bailleul blijft molenaar
-1899 Karel Lodewijk Vandeputte, gehuwd met Carette
Een molen in werking
vereist een voortdurende voorzichtigheid.
In september 1894 verongelukte een jongen uit de buurt op de
Steenakkermolen. Zijn hoofd raakte er verpletterd tussen de
tandwielen toen de molenaar beneden aan het werk was.
De Steenakkermolen die eeuwenlang de winden trotseerde, ging tenonder in de eerste wereldoorlog.
Op 21 oktober 1914 begon 'de eerste slag om Ieper' waarbij de Britse, Franse en Duitse troepen hun stellingen innamen. De molen lag vlak in de frontlijn. Door zijn hoogteligging bood de molen uitstekende observatiemogelijkheden. Nauwelijks een week later was het afgelopen met de Steenakkermolen. In de strijd om het bezit ervan, ging hij helemaal in de vlammen op. De eerste gevechten rond de molen werden door Wilhelm Schreinen beschreven in 'Der Tod von Ypern'. Sedertdien kreeg de Steenakkermolen haar lugubere tweede naam 'Dodenmolen'.
Op 22 april 1915 barstte 'de tweede slag om Ieper' los. Tijdens deze slag gebruikten de Duitse troepen, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, chemische wapens (chloorgas) in oorlogsvoering. De Canadese troepen leverden, aanvankelijk te Sint-Juliaan en later in de omgeving van de ruïnes van de Steenakkermolen, moedig weerstand na de eerste ogenblikken van vertwijfelde geallieerde verwarring. Aan deze slag herinneren het 'Canadees monument' in de molenomgeving, de 'Vredeseiken' in het dorp en het Kitchener's Wood-monument in de Wijngaardstraat.
De molen wordt in de twee slagen herhaaldelijk vermeld. Na de gasaanvallen is er blijkbaar niets meer van over. Alhoewel er tijdens 'de derde slag om Ieper' in de zomer van 1917 nog veel zwaardere gevechten worden geleverd, komt hij nooit meer ter sprake.
Pas in januari 1920 (!) kwamen de eerste dorpelingen naar het totaal verwoeste Sint-Juliaan terug. In 10 jaar tijd herrees het dorp uit de woestenij. In 1923 bracht Jules Lievens de Kruisbergmolen uit Pittem over ter vervanging van de verdwenen Steenakkermolen.
Voor de geschiedenis van de huidige molen als gebouw dienen we dus een kijkje te nemen in Pittem.
In 1789 kreeg de Ruiseleedse molenmaker Pieter Hoste opdracht van molenaar Lodewijk van Poucke om de Kruisbergmolen te bouwen. Het bouwjaar 1790 staat vermeld op het klauwijzer van het steenkoppel onder het voorwiel.
Molenaar van Poucke kon nauwelijks van zijn eigendom genieten want hij stierf nog geen twee jaar later. Zijn weduwe kon de hypotheek niet aflossen en moest de molen verkopen.
Op 25 jaar tijd kwamen er vijf molenaars totdat Sebastiaan Goethals in 1817 het bedrijf overnam.
In 1855 kwam Karel van Brabant er malen, vermoedelijk tot 1895. Aan molenaar van Brabant herinnert de inscriptie in de zware middenlijst naast de trap naar de bovenste zolder. Boven zijn naam staat het bouwjaar 1790 gebeiteld. De kinderen van Brabant verlieten de molen in 1923. Daarna werd hij afgebroken om naar Sint-Juliaan overgebracht te worden.
Molenmaker Lievens verrichtte zelf het transport van de afgebroken Kruisbergmolen. Daarvoor gebruikte hij een wagen met twee paarden. De roeden werden vervoerd onderaan de driewielkar waarvan het voorwiel verwijderd was. Lievens moest verscheidene keren heen en weer om alle molenonderdelen ter bestemming te krijgen. Eens ter plaatse werd alles weer gemonteerd. Lievens maalde er tot in 1929.
Aan de heropgebouwde molen is de molenaarsnaam Vercoutere onlosmakelijk verbonden. Clement Vercoutere stamde uit een molenaarsgeslacht uit Wingene. Vanaf de 17de eeuw werden verscheidene molens door de familie Vercoutere bemalen. Clement Vercoutere had er de Pijpemolen in huur. Toen de eigenaarszoon de molen wenste te bemalen, moest Vercoutere naar een andere molen uitzien. Veel keus was er niet. Zo belandde de molenaar met zijn twee zoons en zijn dochter op de Steenakkermolen te Sint-Juliaan. Daar pachtte hij de molen, het molenhuis en de bijhorende landerijen.
De jongste zoon Gaston was toen 19 jaar en leerde er de muldersstiel van zijn vader. Vaak moesten ze tot een heel stuk in de nacht malen. Ook 's zondags moest soms gemalen worden om door het vele werk te raken, vooral als de molen tijdens de week door gebrek aan wind had stilgelegen.
In de stormnacht van 14 november 1940 was de molen bijna verloren. De molen had het hard te verduren maar hield toch stand. 's Morgens was hij op zijn teerlingen verschoven en stond hij scheef. De trap en de staart hadden net kunnen beletten dat de molen van de teerlingen was geblazen.
Vader Clement stond elke dag, tot aan zijn overlijden op 81-jarige leeftijd in 1943, op de molen. Als rasechte molenaar keek hij elke morgen opnieuw waar de wind zat.
De geschiedenis herhaalde zich gelukkig niet tijdens de tweede wereldoorlog. Eén keer schoten de Duitsers gewoon voor hun plezier op de draaiende molen. Verder waren er geen problemen.
Moderne tijden braken aan, maar molenaar Gaston voelde geen behoefte aan verandering en modernisering. Slechts als er geen wind zat, gebruikte hij het steenkoppel in de maalderij naast het woonhuis. Dit steenkoppel werd aangedreven door een traagdraaiende scheepsmotor.
Geleidelijk verviel de molen door het gebrekkig onderhoud aan het staande werk door de eigenaar. Door de voortdurende aftakeling van de molen, diende molenaar-pachter Vercoutere in 1975 noodgedwongen het malen stop te zetten. Hij verliet zijn geliefde molen en overleed in 1988 te Menen.
Het verval van de molen verliep nog veel sneller na het stopzetten van de maalactiviteiten. In maart 1978 kocht de provincie West-Vlaanderen de molen. De molen werd in 1982 voorlopig gestut om omwaaien ter voorkomen, dit in afwachting van een opknapbeurt. Vijf jaar later werden de molenvoet en de trap hersteld, waardoor de molen weer zonder 'krukken' stond.
In 1992 werd de restauratie door de mensen van de N.V. Bouwonderneming Verstraete uit Rumbeke ten gronde aangepakt. Bij de restauratie werden alle molenonderdelen die nog in goede staat waren, herbruikt. Zo bleven onder andere de staak, de steenbalk, de middenlijsten en nog een aantal verticale balken geheel of gedeeltelijk bewaard.
In zijn geheel bekeken, kunnen we echter spreken van een nieuwe molen met gebruik van een aantal oude stukken.
De Steenakkermolen is heel goed ingeplant in het landschap. De molen is opgetrokken aan de westelijke uitloper van de heuvelkam van 's Graventafel. Door zijn ligging op deze hoogte is een kunstmatige molendam nauwelijks noodzakelijk. De molendam is dan ook weinig opvallend.
In de molenomgeving is er geen bebouwing of begroeiing in de overheersende windrichting. De molenwoning staat ten oosten van de molen en beperkt dus slechts in geringe mate de windvang. |
Hieronder volgt een beschrijving voor een bezoek aan de Steenakkermolen. De nummers tussen haakjes verwijzen naar de schets van de Steenakkermolen.
In de beschrijving vind je drie onderdelen :
-Het vaste gedeelte van de molen is het gedeelte van de molenconstructie onder het molenkot en is niet beweegbaar.
-De molen rust op vier gemetselde blokken, de teerlingen. De teerlingen zijn twee aan twee even hoog. De hoogteteerlingen (1) zijn 35 cm hoger dan de laagteteerlingen (2) en staan noord-zuid gericht. De teerlingen beletten houtrot ten gevolge van opstijgend grondvocht en bieden bijkomende windvang.
-De kruisplaten (3) zijn de twee zware horizontale balken die langs weerszijden rusten op drie teerlingblokken (4) die op hun beurt los op de teerlingen liggen. Zij kruisen elkaar door het hoogteverschil tussen de hoogte-en laagteteerlingen. Deze ongelijke hoogte maakt het mogelijk om de kruisplaten afzonderlijk te verwijderen indien dit nodig zou blijken. Daarom zijn de kruisplaten ook niet in elkaar verkaveld. |
-De staak of standaard (5) is de vertikale eiken paal met een lengte van bijna 8 meter, die de hele molen draagt. Onderaan is de staak vierhoekig met een zijde van 75 cm. Boven de kruisplaten is hij achthoekig en boven de zetel rond. De staak steunt langs onder niet op de kruisplaten want daardoor zou een wankel evenwicht ontstaan. In het molenkot loopt de staak door tot onder de vloer van de bovenste zolder.
-De staak wordt overeind gehouden door vier paar steekbanden (9 en 10). De steekbanden drukken langs boven tegen de staak en de zetel (11) en zijn onderaan geschoord op de kruisplaten boven de teerlingen.
Onderaan omvatten de klauwen (6) van de staak de kruisplaten. De kruisplaatsleutels (7) beletten dat de staak gaat schommelen boven de kruisplaten. Vier ijzeren sleutels (8) beletten dat de staak boven de klauwen verder gaat openscheuren.
Het vertikale gewicht van de molen wordt vooral opgevangen door de binnenste steekbanden, de okselbanden (9). De buitenste steekbanden of meesterbanden (10) zorgen vooral voor het opvangen van de horizontale druk tegen de molen.
-Boven de steekbanden bemerken we de zetel (11). De zetel zit vast aan de staak en zorgt ervoor dat de staak niet doorzakt tot op de kruisplaten.
-Het staande werk van de molen bestaat uit het molenkot, de staart en de trap.
-Als we onder de molen staan, bemerken we boven de zetel de berrie (12). Deze bestaat uit twee lange berriebalken die in de lengterichting van het molenkot lopen. Daarop liggen in de breedterichting de korte berriebalken. Deze dienen als ondersteuning van de vloer van de onderste molenzolder.
De berrie zorgt er voor dat het molenkot niet gaat schommelen op de staak.
-Het molenkot hangt onder de vloer van de bovenste zolder op de top van de staak. De top van de staak wordt de maan (13) genoemd. De maan is het draaipunt van het hele molenkot. Op de maan past de steenbalk (14). Het hele molenkot is rond of op de steenbalk gebouwd. De steenbalk dient als hoofdbalk voor de vloer van de bovenste zolder, waar de molenstenen liggen.
-De wanden van het molenkot worden wegen genoemd. De voor-of deurweeg is langs de kant van de trap, de windweeg bevindt zich langs de kant van het gevlucht. De windweeg is met eternietschaliën bedekt, terwijl de andere wegen met oregon beslagen zijn. Om het stof uit de molen te laten en om licht op de zolders te hebben, zijn er in de zijwegen op beide zolders loergaten gemaakt.
-Het molenkot hangt asymmetrisch rond de staak. Om het overgewicht van het gevlucht (het wiekenkruis) op te vangen, bevindt de windweeg zich ongeveer 20 cm dichter bij de staak dan de voorweeg.
-Om de onderste delen van de molen tegen zon en regen te beschermen, is de molen langgerokt. De rok wordt gevormd door de onderkanten van de wegen. De rok reikt tot net boven de steekbanden. De onderkanten van de zijwegen zijn in een lichte boog gezaagd om het draaien over de steekbanden mogelijk te maken.
-De molen moet uiteraard in de wind kunnen gezet worden. Dit noemt men kruien. Het kruien gebeurt met behulp van de staart (15). De staart is de zware balk die onderaan de deurweeg uit de molen steekt en die geprangd zit tussen de zware balken van de berrie en de rok. Onderaan de staart bevindt zich de kruihaspel (16) met ketting. Het buitenste oog van de ketting wordt om één van de tien kruipalen gelegd. Wanneer men dan de ketting opwindt, draait het hele molenkot mee. |
-Om het ongewild draaien van het molenkot te beletten, zijn er onderaan de staart twee loopschoren (17) met oogbouten opgehangen. Zij steunen langs weerszijden van de trap op de grond en houden zo de molen in de juiste stand.
-De trap (18) steunt bovenaan op de staart en hangt er langs onder aan vast. Bovenaan de trap bevindt zich een kombuis (19), een kleine gaanderij met een afdakje.
-Bovenaan de deurweeg bevindt zich op het dak een windwijzer (20), met het symbool van de provincie West-Vlaanderen in verwerkt. Dit is een uitstekend hulpmiddel om de molen te kruien totdat hij precies in de juiste windrichting staat.
-Het gaande werk van de molen is alles wat beweegbaar is aan de molen en dat dient voor het malen. Het gaande werk was traditioneel eigendom van de molenaar die het van zijn voorganger overnam als hij de molen betrok. De molenaar moest zelf voor de onderhoudskosten ervan zorgen, aangezien hij min of meer de slijtage van het gaande werk kon in de hand werken of voorkomen door zijn (on)bekwaamheid. Het vaste gedeelte en het staande werk behoorde toe aan de moleneigenaar die voor het onderhoud ervan moest instaan.
-Het meest opvallende aan een windmolen is natuurlijk het gevlucht (21). In molentermen gebruikt men het woord wieken niet. Het gevlucht van de Steenakkermolen is 23,5 meter en bestaat uit twee roeden (de binnen- en buitenroede), het achterhek en de windplank.
-Het gevlucht kan maximum 30 toeren per minuut draaien. De uiteinden van de roeden halen dan een snelheid van ruim 130 km/u.
-De twee roeden zitten kruisgewijs met spieën vast in de gietijzeren askop (22). De askop alleen al weegt meer dan anderhalve ton. Het is het enige deel van de molenas (23) dat van buitenaf zichtbaar is. Aan de voorkant van de askop zit een pin die kan gebruikt worden om een takel aan op te hangen. Boven de askop trekt een venster wat licht naar binnen en de platen langs weerszijden zijn verwijderbaar zodat herstellings- of onderhoudswerken aan de askop mogelijk zijn.
-De binnen- en buitenroede worden zo genoemd, omdat de eerste achter de tweede door de askop zit. Het achterhek bestaat uit een lattenconstructie links van de roede en heeft een breedte van 140 cm. Bij weinig windvang kunnen de zeilen erop ontvouwd worden. Om de wind optimaal op te vangen en een draaibeweging van het gevlucht mogelijk te maken, dient het hekwerk schroefvormig te zijn. De latten zijn daarom onder een steeds veranderende hoek aan de roeden bevestigd.
-Wanneer voldoende wind staat, is de windplank voldoende breed om genoeg kracht te ontwikkelen. Het gevlucht draait dan in tegenwijzerzin, als men buiten de molen naar het gevlucht toe kijkt, dus in de richting van de windplanken.
-De stand van het gevlucht was traditioneel de molentaal : als het wiekenkruis recht stond, wachtte de molenaar op graan of vreesde hij onweer. Een Sint-Andrieskruis (X) was de rust- of feeststand. Als de onderste wiek eventjes voorbij de molenvoet stond, betekende het rouw.
-De overbrenging van de windenergie gebeurt door middel van de eiken molenas (23) op de bovenste of de steenzolder. Op die as draaien twee grote kamwielen : hetvangwiel (24) (het grootste, dichtst bij het gevlucht) en het voorwiel (25) (dichtst bij de deurweeg). De draaiende wielen dragen hun energie over aan een sterrewiel (26). De sterrewielen tenslotte, doen de klauwijzers (27) en meteen de bovenste molenstenen meedraaien.
-De wielen bevatten ongeveer viermaal zoveel kammen als de sterrewielen tanden hebben. Daardoor bereikt men een overbrengingsverhouding van vier tegen één. Dit betekent dat één omwenteling van het gevlucht de molensteen viermaal laat draaien.
-Om het vangwiel zo groot te kunnen maken, is de Steenakkermolen voorzien van een mansardedak of gebroken kap in plaats van een kapelledak.
-Een molen in volle vlucht moet ook geremd kunnen worden. Dit gebeurt met de vang (28). De vang is een stalen band die rond het vangwiel kan aangespannen worden en zo het gevlucht kan afremmen. Dit aanspannen gebeurt met behulp van de vangvlegel (29).
-Het luiwerk dient om volle zakken omhoog of omlaag te brengen. De luias (30) kan in werking gebracht worden door met een hefboomsysteem het luiwiel tegen de kammen van het vangwiel te trekken. Daardoor gaat de luias draaien en worden de luitouwen (31) in en buiten de molen op- of afgewonden. Dit winden kan ook met de hand gebeuren door een zwaar touw 'zonder einde', de klauwreep, over het klauwwiel (32) te laten draaien.
-Op de steenzolder
van de Steenakkermolen liggen twee paar steenkoppels (33). Een molensteenkoppel bestaat uit
een ligger en een loper. De ligger is de onderste molensteen en draait niet. De loper ligt op de ligger en draait wel. Bij het malen is het de kunst om precies de gewenste hoeveelheid graan tussen de stenen te laten lopen, rekening houdend met de draaisnelheid van de stenen en met de aard en de droogte van het graan. Het graan valt vanuit de graanbak (34) door de centrale opening van de bovenste molensteen. De graankorrels worden tussen de liggende en de lopende molensteen geplet. Rond de molenstenen zit de steenkist. Het meel komt langs de buitenkant vantussen de molenstenen in de meelgoot terecht. Een veger die met de molenstenen meedraait, veegt het meel door een trechter waarlangs het in de meelbak (35) op de onderste of meelzolder terecht komt. Vanuit deze meelbak worden de zakken gevuld. |
-De loper is met de pasbalken in de hoogte verstelbaar om de grofheid van het meel te regelen. Dit is noodzakelijk want de draaisnelheid van de lopers is afhankelijk van de windkracht. De hoogteregeling gebeurt met de hand met behulp van de pasbalken. De hoogteregeling van de loper onder het vangwiel kan ook automatisch met de regulator (36) op de maalzolder gebeuren. De regulator wordt aangedreven met een aandrijfriem die vertrekt van een as die doorloopt onder het steenkoppel onder het vangwiel. Door de draaisnelheid, die varieert naargelang de windkracht, gaan de twee bollen van de regulator door de middelpuntvliedende kracht op of neer en bedienen zo een stang die de afstand tussen de liggende en lopende molensteen regelt.
-Tot de uitrusting van de meelzolder behoort ook een haverpletter (37) en een buil(molen) (38).
De
aandrijving van deze toestellen gebeurt via een tandwiel
dat op de steenzolder in het vangwiel kan worden
getrokken. Dit tandwiel brengt dan zijn draaienergie over
op de haverpletter en buil door middel van
aandrijfriemen. De haverpletter dient, zoals het woord zelf zegt, om haver te pletten tussen twee metalen cilinders. De haver wordt op de steenzolder in de trechter van de haverpletter gegoten. |
De buil is een kast waarin een grote cilindervormige zeef met verschillende mazen het meel gaat scheiden volgens de grofheid. Het meel wordt met een elevator vanonder de meelbak naar de buil gevoerd.
De windmolen is de eerste mechanische constructie die in Vlaanderen ontworpen is. Van de eerste windmolens tot de huidige molens, is er een hele evolutie geweest. In onze moderne tijd loont het zeker de moeite om deze eeuwenoude technologie beter te leren kennen. Dank zij de openstelling door de West-Vlaamse overheid van de Steenakkermolen en andere molens, is dit mogelijk. De leerlingen van de derde graad van de Vrije Basisschool Sint-Juliaan wensen U dan ook veel leergenot bij uw verkenning van de Steenakkermolen.
Redactie :
Deze tekst is een verwerking van de brochure die werd opgemaakt
ter gelegenheid van Open Monumentendag 1997 in het kader van het
project 'Monument
zkt. jong temperament (m./v.)'
Dit project werd bij de Koning Boudewijnstichting ingediend door de Vrije Basisschool Sint-Juliaan
Voor al uw opmerkingen, vragen of
reacties kunt U terecht bij :
Robert Missinne
Brugseweg 81
Sint-Juliaan
8920 Langemark-Poelkapelle
4, Legende : | |
1. Hoogteteerlingen | 20. Windwijzer |
2. Laagteteerlingen | 21. Gevlucht |
3. Kruisplaten | 22. Askop |
4. Teerlingblokken | 23. Molenas |
5. Staak of standaard | 24. Vangwiel |
6. Klauwen | 25. Voorwiel |
7. Kruisplaatsleutels | 26. Sterrewiel |
8. IJzeren sleutels | 27. Klauwijzers |
9. Okselsteekbanden | 28. Vang |
10. Meestersteekbanden | 29. Vangvlegel |
11. Zetel | 30. Luias |
12. Berrie | 31. Luitouw |
13. Maan | 32. Klauwwiel met reep |
14. Steenbalk | 33. Steenkoppel |
15. Staart | 34. Graanbak |
16. Kruihaspel | 35. Meelbak |
17. Loopschoren | 36. Regulator |
18. Trap | 37. Haverpletter |
19. Kombuis | 38. Builmolen |