Het idee om een ​​vrouw te sturen om de oorlog uit te beelden was destijds in veel opzichten ondenkbaar.
Officiële oorlogsschilders die in opdracht (en tegen betaling) van de Canadian War Records Office’ gebeurtenissen van tijdens de oorlog op grote schilderijen gingen vastleggen (bij gebrek aan echte foto’s van die gebeurtenissen) moesten voldoen aan een ongeschreven regel: ‘Je moet van het mannelijk geslacht zijn’.
Mary Riter Hamilton voldeed dus niet aan die ongeschreven regel.  Zij kreeg géén toelating van ‘de commissie’ om in opdracht en tegen betaling te gaan schilderen, maar een vereniging van oorlogsinvaliden zorgde er uiteindelijk wel voor dat ze naar de frontstreek kon komen om de vernielingen hier vast te leggen.

‘Ik kwam naar hier omdat ik voelde dat ik moest komen, en als ik niet meteen kwam, zou het te laat zijn.’
Dat schreef Mary Riter Hamilton in 1922. De Canadese kunstenares had er zojuist een tweeënhalf jaar durende solo-expeditie naar de naoorlogse slagvelden van Europa opzitten.
Ze begon aan deze artistieke en historische missie om te getuigen en ervoor te zorgen dat toekomstige generaties zich de verwoesting en het overweldigende verlies veroorzaakt door de Grote Oorlog zouden herinneren.

Dat is al ruim een eeuw geleden en sindsdien werd Mary Riter Hamilton zelf grotendeels vergeten…
Dat zij nu weer ontdekt wordt, is vooral te danken aan het werk van Irene Gammel die zich inspant om het leven en de nalatenschap van Riter Hamilton nieuw leven in te blazen. Tien jaar lang trad ze in de voetsporen van de kunstenares om de turf ‘I Can Only Paint: The Story of Battlefield Painter Mary Riter Hamilton’ te schrijven.
“Ik werd aangetrokken door het verhaal van een sterke vrouw wier verhaal nog niet of nog niet voldoende of nauwkeurig was verteld”, zegt Gammel, hoogleraar kunst, literatuur en cultuur aan de Ryerson Universiteit in Toronto. 

Riter Hamilton heeft al van in de oorlog hard gestreden om als een van Canada’s officiële oorlogskunstenaars te kunnen werken. Reeds in januari 1917 stelde ze voor om naar het buitenland te reizen en acties aan het front vast te leggen, ruim een ​​jaar voordat de eerste groep Canadese schilders vertrok naar de slagvelden.
Haar onvermoeibare inspanningen om een ​​officiële oorlogskunstenaar te worden, lezen we in haar uitgebreide correspondentie met de Canadese premier Borden, de rijke kunstliefhebber Byron Edmund Walker (President van de Canadian Bank of Commerce) en Eric Brown (Eerste directeur van de National Gallery).  Keer op keer werd ze genegeerd of afgewezen door diegenen die de leiding hadden over het ‘Canadian War Arts Program’.  Ze werd vooral geboycot door Walker, voorzitter van de adviesraad van de National Gallery. Hij beweerde dat ze “te direct was, te opdringerig en dat ze niet het juiste temperament had”.  Mannen met macht voelen zich soms geïntimideerd door vrouwen die expliciet hun mening zeggen en voelen zich daar dikwijls ongemakkelijk bij…

Ondanks dit officiële verzet bleef ze pleiten om naar het Europese slagveld te reizen.
In het voorjaar van 1919 ontving ze een opdracht van de ‘Amputation Club of British Columbia’, een groep bestaande uit en voor geamputeerde oorlogsveteranen, om op de slagvelden bijna letterlijk in hun voetsporen terug te stappen.
Het was dus niet de officiële oorlogskunstadministratie, maar eerder de gewonde soldaten zelf die haar de opdracht gaven de slagvelden en dorpen vast te leggen, waar zij vochten in de Grote Oorlog.

Uiteindelijk zou ze een bijzondere collectie creëren van ruim 300 oorlogsschilderijen, de grootste Canadese kunstcollectie uit de Eerste Wereldoorlog door één enkele schilder.

‘Ik kan niet praten, ik kan alleen schilderen’

In 1867 geboren in Teeswater, Ontario, had Mary Riter op 26-jarige leeftijd al haar portie miserie achter de rug.
In haar kinderjaren werden de eigendommen van haar ouders (een boerderij en zagerij) weggespoeld na een dambreuk waarna de familie Riter een zwerversbestaan kende.
Mary raakte pas drie jaar na haar huwelijk met Charles Hamilton zwanger.  Volgens de normen van die tijd was dat héél laat.  De geboorte van hun zoontje verliep echter niet naar wens.  Het kindje werd na een zware bevalling doodgeboren.
Anderhalf jaar later, op 12 december 1893, stierf haar 31-jarige echtgenoot Charles heel onverwacht op amper twee dagen tijd door een infectie.
Twee dagen na de begrafenis van haar man, was er een enorme brand in Port Arthur (aan het Lake Superior, nu Thunder Bay) waar ze samen een goeddraaiende zaak hadden opgebouwd waar ze stoffen verkochten.  Het gebouw zelf ging niet in vlammen op, maar de volledige inboedel van de zaak werd wel waardeloos door rookschade.
Mary Riter Hamilton besloot om wat nog resteerde aan eigendommen te verkopen en verhuisde naar Winnipeg waar haar moeder nog woonde.

Daar besloot ze kunstenaar te worden.  Ze gaf er les, had er een eigen studio, ze decoreerde er keramiek en verkocht er haar waterverfschilderijen.  In 1897 was ze, drie jaar na haar aankomst in Winnipeg, er al een gevestigde naam.
Ze studeerde kunst in Toronto en New York en verhuisde later naar Parijs, waar ze een groot deel van de periode van 1903 tot 1911 woonde. Al in 1905 werd ze opgenomen in een van de meest gerenomeerde kunsttentoonstellingen, ‘Salon de Paris’. In 1911 keerde Mary Riter Hamilton terug naar Canada.

Ze woonde in West-Canada, Victoria, waar ze erin slaagde om een bloeiende kunstpraktijk op te bouwen. Ze gaf les in kunst, exposeerde haar werk in heel Canada en Europa, kreeg lovende kritieken en was een veelgevraagd kunstenaar bij spraakmakende verzamelaars, onder wie de toenmalige premier van Canada, Robert Borden.

Toen de Eerste Wereldoorlog voorbij was, gaf de ‘Amputation Club of British Columbia’ Hamilton de opdracht om de naoorlogse slagvelden in beeld te brengen voor haar tijdschrift The Gold Stripe. Ze vertrok naar Frankrijk en België op het moment dat de meesten de voormalige slagvelden verlieten om naar huis te gaan.

Eind april 1919 zette Riter Hamilton voor het eerst voet op Vimy Ridge (Noord-Frankrijk).
‘Het was koud en sneeuwde’, schreef ze, net zoals het was toen de mannen van het Canadese korps de heuvel twee jaar eerder veroverden. “Ik ben blij dat ik het onder moeilijke omstandigheden heb gezien, want ik wil de geest ervan leren kennen… voordat het te laat is om een ​​echte indruk te krijgen.”

Op 12 juni 1919 neemt fotograaf Antony d’Ypres een foto van een schilderes in de Boterstraat van Ieper.  Het In Flanders Fields Museum identificeerde haar een eeuw later als Mary Riter Hamilton.  Op 1 juli 1919 neemt de fotograaf opnieuw een foto terwijl ze de belforttoren schildert.

Het was een vreemd zicht: in een lange jurk en een hoed met een brede rand, een vrouw alleen op het slagveld. Ze sliep vaak alleen in verlaten hutten en bunkers die de soldaten hadden achtergelaten. Ze reisde alleen, vaak te voet, met haar bezittingen en kunstbenodigdheden bij zich. Ze schilderde koortsachtig tussen de ruïnes, zich verplaatsend van de ene plek naar de andere, van het ene ongemarkeerde graf naar het andere.

Op 12 juni 1919 neemt fotograaf Antony d’Ypres een foto van een schilderes in de Boterstraat van Ieper.  Het In Flanders Fields Museum identificeerde haar een eeuw later als Mary Riter Hamilton. (Collectie IFFM)
Opnieuw een foto van Antony d'Ypres. Mary Riter Hamilton aan het werk op1 juli 1919. (Collectie IFFM)

Een tegenverhaal schilderen

Wat bezielde haar om te gaan? En wat bezielde haar om zo lang te blijven als zij?
“Ik denk dat Mary werd gedreven door een verantwoordelijkheid jegens de mensheid, jegens degenen die hadden geleden”, zegt Gammel. “Ze had een aantal soldaten zien terugkeren. Ze wist van ‘shellshock’. Ze kende de mannen van de Amputatieclub. Ze kende enkele gevolgen van de oorlog zelf. Ze wilde het zelf zien.”

Haar gevoel voor artistieke missie ontstond als reactie op de verschrikkingen van een oorlog waarin miljoenen mensen waren gedood of gewond. En tijdens haar tijd op de voormalige slagvelden schilderde ze een tegenverhaal voor de meer traditionele, verheerlijkende oorlogsafbeeldingen om erop te wijzen dat moderne oorlogvoering niet is waar mensen dachten dat oorlogvoering om draaide. Het was in feite gruwelijk en lelijk en vies en eenzaam en buitengewoon gevaarlijk en omvatte niets van de theatrale activiteit die de meer academische kunstenaars nog steeds bleven portretteren.

‘Mijn hart krijgt geen lucht meer’

In 1921, ruim twee jaar nadat ze op de slagvelden arriveerde, had Riter Hamilton een breekpunt bereikt. Ze was lichamelijk en emotioneel uitgeput.
Ze leed aan reuma en psychische problemen en had geen inkomen. Er kwamen geen brieven meer aan vrienden en familie thuis. 
Op vandaag zouden we dat omschrijven als een Posttraumatische stressstoornis (PTSS is een psychische aandoening die kan ontstaan na het meemaken van schokkende, traumatische ervaringen).

“Ik ben bang dat ik het een tijdje moet opgeven”, schreef Riter Hamilton dat jaar, “my heart has given out of air.”

De kunstenares kon niet meer voor zichzelf zorgen en kon niet meer schilderen. Ze reisde naar Parijs voor wat volgens haar een korte pauze zou zijn voordat ze terugkeerde naar de slagvelden om haar werk voort te zetten. Maar er was geen weg meer terug.
Hiermee is zij in veel opzichten ook een van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog.  Ze was een slachtoffer, zoals heel veel mensen die geen deel uitmaakten van het leger, ook slachtoffer waren, wier leven simpelweg nooit meer hetzelfde was.

In 1923 kreeg Hamilton een zenuwinzinking. Ze worstelde met diepe angst en paranoia en werd verteerd door zorgen over het lot van haar schilderijen. Ze was vastbesloten om ze naar Canada te brengen, maar had daar niet het geld voor.

Met het geld dat ze verdiende met het maken van handgeschilderde damessjaals, slaagde Hamilton er in 1925 eindelijk in om terug te keren naar Canada en begon de zoektocht naar een institutioneel onderkomen voor haar werken op het slagveld. Het jaar daarop schonk ze de collectie aan The Public Archives of Canada in Ottawa, nu Library and Archives Canada, waar ze tot op de dag van vandaag blijven.

Ze heeft nooit geld verdiend met haar schilderijen van op het slagveld.  “Het is voor Canada dat ik ze heb geschilderd en Canada zal ze hebben. ”

Hamilton bracht de laatste 25 jaar van haar leven door in Vancouver. Ook die periode was heel moeilijk: ze leefde in armoede met een sociale uitkering, ze was alleen en werd geleidelijk blind. Toch bleef ze schilderen.

In 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, werd Hamilton opgenomen in Essondale, het provinciale psychiatrische ziekenhuis van BC, waar ze de volgende drie jaar bleef. Ze stierf op 5 april 1954. Haar as werd overgebracht naar Port Arthur, Ontario, nu Thunder Bay, waar ze werd begraven, in een naamloos graf, naast haar man en doodgeboren zoontje.

Eind 2008, 54 jaar na haar dood, werd de naam ‘Mary Riter Hamilton’ eindelijk gegraveerd op een granieten steen op de Riverside-begraafplaats van Thunder Bay. Die zomer vond een inwijdingsceremonie plaats. De initiatiefnemer plantte een aantal authentieke Vlaamse klaprozen, en doet dat sindsdien elk jaar.

Mijn hart krijgt geen lucht meer
Eindelijk een grafsteen met een naam

En nu naar Sint-Juliaan

Op de slagvelden verplaatst Hamilton zichzelf en de kijker naar Sint-Juliaan.
Ze creëerde er in 1920 (minstens) drie kleine kunstwerken, in dezelfde periode als de eerste ‘pioniers’ die vanaf januari 1920 naar het dorp terugkeren om er de wederopbouw aan te vatten.
Het zijn: ‘St Julien, First Gas Attack Launched Here’; ‘Principal Street in St Julien’ en ‘Road to St Julien’.

‘St Julien, First Gas Attack Launched Here’ Mary Riter Hamilton. St Julien, first gas attack launched here, 1920. Oil on wove paper. 34.5 cm × 26.8 cm. Library and Archives Canada, Acc. No. 1988-180-66.
Is dit dezelfde versterking als op het schilderij? Foto uit een Duits regimentsdagboek, wellicht begin 1917.

‘St Julien, First Gas Attack Launched Here’

Hamilton schildert de Brugseweg als een prominente verkeersader langs twee bunkers. Deze geometrische kubussen komen omhoog waarbij de verf zo zwaar is aangebracht dat ze massieve, dikwandige constructies lijken.
De voorste bunker is, te oordelen naar de grootte van de werkers op het schilderij, gemakkelijk ongeveer 3 meter hoog, 8 meter lang 5 meter breed.
Aan de overzijde van de weg staat een rij versplinterde boomstronken omgeven door vergeeld groen en roodachtige ondergroei.
Een drietal arbeiders – gekleed in blauw en wit, één met de rode pet van het Franse uniform – staan voorovergebogen, verdiept in hun werk. Deels verborgen achter het puin en overschaduwd door de bunker, zijn ze druk bezig met het verzamelen van oorlogsmateriaal.
Met haar doffe kleuren en de geelgroene wolk die in de lucht hangt, suggereert Hamilton op subtiele wijze de verstikking, niet zozeer van een enkele persoon, maar van een heel dorp.

Het schilderij roept meteen op om de twee chloorgasaanvallen in deze omgeving te herdenken.
Zwaarder dan lucht, nestelde het chloor zich op de grond en kroop in de loopgraven, waarbij soldaten werden verstikt en gedood.
Het gas aangekondigd in de titel van Hamilton en waarnaar wordt verwezen in de groene wolk die boven de scène op het schilderij zweeft, nodigt kijkers uit om de paniek van de soldaten te ervaren die geen enkele bescherming tegen het gas hadden.

Door de afwezigheid van ‘de acteurs’ kunnen we ze des te beter in de scène projecteren waardoor een actieve relatie ontstaat tussen kijker en schilderij. Het beeld raakt de kijker als een ‘zintuiglijke herinnering’, die niet de gruwelijke scène zelf toont, het grafische spektakel van geweld, maar wel de fysieke afdruk van de beproeving van geweld.

Op de rug van haar schilderij, noteert Hamilton: ‘Gas wordt hier voor het eerst gebruikt’, waarmee zij de status van deze plek als de geboorteplaats van de dodelijke moderne chemische oorlogsvoering benadrukt.
Er zit een spanning in Hamiltons werk die subversief is.
De scène van het schilderij lijkt zowel stil als vredig, de arbeiders hebben geen haast.
Maar Hamiltons titel van het schilderij laat dit gevoel van vrede ontploffen door te herinneren aan de hectische actie van de gebeurtenis waar het naar verwijst. Het woord ‘gelanceerd’ is dé sleutel en roept de actie op in de geschiedenis van de site, en benadrukt de Slag om St.-Juliaan als het begin van een nieuwe militaire technologie: chemische oorlogsvoering.

Hamiltons schilderij introduceert een nieuwe laag van hetzelfde verhaal via de opname van de bunkers aan de kant van de weg. Hamilton schreef boven de opening in de bunker in zwarte olie, U8H. De code komt niet overeen met een van de geallieerde bunkernamen in het gebied met de gebruikelijke Romeinse cijfers. Door de letter U op te nemen, wat staat voor German Unterstand of onderdak, Hamilton geeft aan dat het een Duits bouwwerk is.

Mary Riter Hamilton. Principal Street in St Julien, 1920. Oil on wood panel. 23.8 cm × 19.9 cm. Library and Archives Canada, Acc. No. 1988-180-128.

‘Principal Street in St Julien’

Hamilton geeft hier een close-up van bunkers aan weerszijden van de Brugseweg.
We kijken door een straat die ooit een militaire verkeersader was, maar die nu nergens naartoe lijkt te leiden.
De structuren, opvallende voorbeelden van de militaire architectuur staan monumentaal en onbeweeglijk aan weerszijden van de straat.
Deze bunkers zijn door de Duitsers gebouwd nadat zij het dorp hadden veroverd na de Tweede Slag om Ieper (april-mei 1915).
Zij tonen nieuwe ontwikkelingen in de oorlogstactiek, waarbij de strijd werd versterkt en stevige constructies van beton en wapening nodig zijn om de artillerie en beschietingen door machinegeweervuur te weerstaan.
De grotere structuur aan de rechterkant van het canvas lijkt uit de grond te groeien, de omgewoelde aarde en het beton zijn vrijwel identiek qua kleur.
De kleine gaten in de constructie zijn zwart en het dak is een gevaarlijke werveling van grijs.
De abstracte vormen van verroeste metalen wapening die ooit de constructies versterkten domineren de andere structuur aan de linkerkant.

Hamilton’s penseelstreken gaan dienen om het doel van de bunker, namelijk een precaire schuilplaats tijdens de barre tijden, te benadrukken van oorlog; samengesteld uit talloze wervelende kleuren, lijkt het beton donker en vies en de gedraaide wapening steekt uit de muren en het dak en herinnert aan het destructieve vermogen van oorlog, waar zelfs versterkte structuren geen weerstand tegen konden bieden schade.
Het scherpgerande puin op de voorgrond suggereert dat St.-Juliaan nog niet hersteld is van de littekens van de oorlog.

Hamilton’s St Julien toont de Canadese herinnering aan het puin en de verdwenen huizen. Ze herinnert de kijker aan de personen die ogenschijnlijk ontbreken: haar landgenoten, levend, gewond en dood, voor wie zij dit schildert.

Mary Riter Hamilton. Road to St Julien, 1920. Charcoal and white chalk on paper. 30.4 cm × 22.9 cm. Library and Archives Canada, Acc. No. 1988-180-185.

‘Road to St Julien’

Met dit derde werk verplaatste Hamilton zichzelf naar buiten het dorp.
Met houtskool en wit krijt toont ze de bochtige weg, nog gevaarlijker door de oorlog.
Een groot, eenvoudig kruis op de voorgrond markeert een gedenkteken omgeven door een hek.
De betekenis van het landschap als ‘woestenij’ wordt vervolledigd door de kale en afgestorven bomen die de weg afboorden.

Anderhalf jaar na de oorlog, toen Hamilton de Canadese reis in kaart bracht via St.- Juliaan leek het alsof de troepen het terrein nog maar net hadden verlaten.
Hamilton herdacht de aanwezigheid en het sterven van Canadezen en Britse soldaten in 1915 en 1917, door geïsoleerde graven te visualiseren, gemarkeerd door witte kruisen, de dode en kale bomen en het winderige lege landschap neemt ons mee naar de materiële realiteit van de gevechten bij St.-Juliaan.

En vinden we misschien nog meer?

Een inventaris van een tentoonstelling in 1948 van Hamiltons werk in Vancouver verwijst nog naar een ander werk dat op vandaag niet meer te vinden is: ‘Tank at St. Julien’.
Wie weet komt dit schilderij ooit weer ergens tevoorschijn?

En dan schrijft Irene Gammel in haar boek ‘I can only paint’ nog over een mogelijks vijfde werk dat heel intrigerend is:
“In de onmiddellijke omgeving van de bunkers in Sint-Juliaan ontdekte Hamilton ‘een ebbenhouten Madonna’, een boom zo hevig beschoten en doorsneden door het oorlogsgeweld dat het skelet ervan leek op een religieus schrijn dat voor Hamilton een grote shock was.
Zoals een journalist later schreef: “In Sint-Juliaan, waar 18000 van onze jongens voor het eerst kennismaakten met de verschrikkingen van gas, schilderde Mrs. Hamilton een getroffen boom, geraakt door scherven en vuur, in de vorm van een ebbenhouten Madonna, wanneer ze nauwelijks ontsnapte van aan stukken gereten te worden door een ontploffende munitiestapel die door grondwerkers aan de kant was gelegd.”

Zou het hier kunnen gaan om de boom met zijn heel specifieke vorm bij de brug over de Steenbeek?  Deze heel opvallende boom is een referentiepunt op tientallen oorlogsfoto’s en stond er nog, weliswaar heel gehavend, ná de oorlog.
Hopelijk vinden we ooit nog een afbeelding van dit schilderij…

Dé boom in 1915
Dé boom in 1917
Dé boom in 1919