Samen met mijn zoon, zijn vrouw en kinderen, zijn mijn vrouw en ik al een tijdje bezig om het voormalige klooster van Sint-Juliaan (Langemark) te renoveren met de bedoeling er een ‘kangoeroewoning’ van te maken.
Het huidige gebouw staat op de plaats waar vóór de Eerste Wereldoorlog ook al het klooster stond, en dat ook diende als school en als weeshuis.
We hadden met de renovatie verwacht dat we misschien wel één en ander zouden kunnen terugvinden dat aan het vooroorlogse gebouw gekoppeld zou kunnen worden.

Wat we helemaal niet verwacht hadden, was dat we een ruime vooroorlogse kelder zouden terugvinden. In het schattingsverslag voor het bepalen van de vooroorlogse waarde voor de ‘Dienst voor Verwoeste Gewesten’ wordt immers geen melding van een kelder gemaakt…
Maar die kelder was er wel degelijk, 4 m bij 6 m, de vroegere gemetste trap onder de vloer van de living in het huidige gebouw en de kelder zelf er grotendeels achter.
De kelder moet tijdens de oorlog gedeeltelijk ingestort zijn en dan geleidelijk aan opgevuld, vooral met oorlogspuin. En zo raakte die blijkbaar vergeten… Op luchtfoto’s van helemaal op het einde van de oorlog (ná de grote gevechten dus) valt hij echter wel nog te situeren (als je weet waar je moet kijken).

Hoe we de kelder precies ontdekt hebben, zou ons hier te ver leiden. Feit is wel dat we uiteindelijk beslist hebben om de oude kelder leeg te maken, aanvankelijk met de bedoeling om die in gebruik te nemen als regenwaterput, maar toen we de werkelijke grootte konden vaststellen, beslisten we om er gewoon opnieuw een kelder van te maken.
Tijdens dat leeghalen, kwamen we tal van voorwerpen tegen, sommige zaken die er achterbleven toen de kloosterzusters in het begin van de oorlog met de weeskinderen vluchtten naar Frankrijk, maar ook zaken waarvan we niet met zekerheid weten of ze vooroorlogs zijn of militair van tijdens de oorlog…
We konden aan de hand van het teruggevonden materiaal wel vaststellen dat de kelder tijdens (zeker een deel van) de oorlog als schuilplaats werd gebruikt door de verschillende bezetters. Er moeten achtereenvolgens Franse, Canadese, Duitse en opnieuw Commonwealthtroepen gepasseerd zijn.

De vondst van een pinhelm (wellicht door de eigenaar vergeten toen die misschien de benen moest nemen tijdens een bombardement) was misschien wel dé ‘natte-droom-vondst’. Hij lag helemaal beneden op de vloer, platgeduwd naast een strozak die waarschijnlijk diende als slaapplaats, en gedurende méér dan een eeuw bedekt door 220 cm oorlogspuin…
Maar misschien nóg indrukwekkender was een eenvoudig lederen meisjesschoentje, maatje 30, dat wellicht toebehoorde aan één van de weesmeisjes die in oktober 1914 moesten vluchten.
Met de actuele gebeurtenissen in Oekraïne en Palestina in deze tijd een soort déja-vu…

Voor wie zich zorgen zou maken, élk voorwerp werd gedocumenteerd en officieel gemeld als ‘Toevalsvondst’ aan het agentschap ‘Onroerend erfgoed’.
(NVDR.: “Een toevalsvondst is een vondst die toevallig aan het licht komt, dus niet tijdens een archeologisch onderzoek of door het zoeken met een metaaldetector. Zulke voorwerpen en hun context kunnen door onderzoek kennis opleveren over het verleden van de mens en zijn omgeving.
De melding van archeologische toevalsvondsten is wettelijk verplicht volgens artikel 5.1.4 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013.”)

En dus heb ik nu de plicht om al die vondsten voor de rest van mijn leven te bewaren als ‘een goede huisvader’ 😉

‘Toevalsvondsten’ bewaren is een wettelijke verplichting.
Maar door ze in dozen en bakken te laten, heeft niemand er iets aan.
Anderzijds worden sommige zaken ook echt broos.
Daarom zocht ik naar een manier om ze toch te delen. Dat doe ik nu door deze pagina’s ‘Voorwerpen met een verhaal – Verhalen met een voorwerp’ aan te maken.
Financieel zijn het merendeel van deze toevalsvondsten niets waard, maar voor iemand die geïnteresseerd is in heemkunde en de geschiedenis van het dorp, valt er wel één en ander over te vertellen.
Aan de leden van de fotoclub SO-ISO vzw uit Sint-Juliaan, vroeg ik om deze toevalsvondsten in beeld te brengen.  Dat zullen heel mooie illustraties zijn om in deze pagina’s op te nemen!  Dankjewel!

Vooroorlogse (burgerlijke) voorwerpen

Van een aantal voorwerpen is, door de aard ervan, duidelijk dat ze niets met de oorlog of militairen te maken hebben.
Aangezien de kelder bij de heropbouw in de jaren 1920 niet meer gekend was, dateren ze dus wel van vóór 1914.

Een paraplu behoorde niet tot de uitrusting van de soldaten, dus mogen we aannemen dat dit een paraplu was die behoorde tot het klooster of het weeshuis.
Deze paraplu lag 220 cm diep op de keldervloer tegen de muur van de oorspronkelijke keldertrap (de muur onder de huidige achtergevel).

Dit lederen meisjesschoentje, lengte 18 cm, moet vermoedelijk maat 30 geweest zijn, te klein dus voor een volwassene.
Het werd gevonden tussen het opvulpuin.
We vonden ook nog resten van andere kinderschoenen.
We kunnen er dus vanuit gaan dat dit schoentje dé vondst is die meest verwijst naar de geschiedenis van het meisjesweeshuis.
Meer info over het weeshuis vind je op de vlucht van de kloosterzusters en de weesmeisjes.

Op deze stukjes papier vinden we Nederlandstalige teksten over de bijbel, dus vermoedelijk ook afkomstig van het klooster.

Deze twee strijkijzers dateren nog van voor de Eerste Wereldoorlog.
Ze behoorden niet tot de militaire uitrusting, dus vermoedelijk ook zaken van het klooster.

Ze zijn gemaakt van gietijzer en werden opgewarmd door ze op de kachel te zetten.
Er waren strijkijzers van verschillende groottes of gewichten, die werden aangeduid met een nummer op het strijkijzer.

Achtergrondinfo:
Tot in de jaren 1980 moesten bezitters van een ‘rijwiel’ hierop jaarlijks een taks (een soort belasting) betalen.
Als bewijs dat de taks voor een jaar betaald was, kreeg je een fietstaksplaat.
Die moest vast aan de fiets bevestigd worden.
Om van op grotere afstand te kunnen controleren, hadden de fietstaksplaatjes elk jaar een andere kleur en/of vorm.

Vondst:
Dit fietstaksplaatje werd volgens het opschrift uitgegeven in West-Vlaanderen in 1904.
Dus vóór de eerste wereldoorlog.
Alle taksplaatjes in België van het jaar 1904 waren ‘bloemvormig’ en bleekblauw.

Burgerlijk (van voor de oorlog) of militair (van tijdens de oorlog)?

Van een flink aantal voorwerpen is niet duidelijk of ze iets met de oorlog of militairen te maken hebben of als ze afkomstig zijn uit het klooster/weeshuis van voor de Eerste Wereldoorlog.

  • Een van de bijzondere vondsten in de kelder
  • Toen het flesje werd teruggevonden, zat het kurkje er nog heel vast op.
    De modder had er meer dan 100 jaar voor gezorgd dat dit het geval was.
  • Na een aantal weken kwam het kurkje vanzelf los, het was door het drogen gekrompen.
  • Toen konden we het flesje openen en aan de inhoud ruiken.
    Het is gevuld met sterke drank.
    Het rook een beetje zoals ‘Ricard’ of Pastis.
  • Aangezien dat alcohol zondig was voor de zusters, vermoeden we dat dit flesje afkomstig is van soldaten tijdens de oorlog. 😊
  • Bij vondst: dichtgevouwen toiletzakje met daarin een tandenborstel
  • Achtergrondinfo:
    • Tandenborstel is van merk Brisco Kleanwell
    • Deze borstelfirma was in New York gevestigd en produceerde kleer-, haar- en tandenborstels (zie advertenties)
    • Was werkzaam in de periode rond 1910
    • Het toiletzakje is na het vriesdrogen héél broos geworden en kan niet meer aangeraakt worden: dan valt het in schilfers uiteen…
  • Tussen het puin vonden we op verschillende plaatsen kammen.
    Deze lijken op onze huidige kunststofkammen, maar aangezien ze onder de bodem zaten, moeten ze al meer dan één eeuw oud zijn, dus zijn ze niet van kunststof, wel van buffelhoorn.
  • 4 kammen: 3 van het merk ‘Bull Dog’ en 1 van het merk ‘Startler’
  • Bokaaltje zonder deksel met nog een beetje vaseline er in.
  • Vondst: lag op de keldervloer, werd eerst geroken (ruikt naar terpentijn) en daarna opgemerkt door de regenboogkleurige kringen op het modderwater.

  • Achtergrondinfo:
    • Vaseline geproduceerd door de firma Chesebrough uit New York (zie advertentie uit 1879)
    • Vaseline werd gebruikt als huidverzorgingsmiddel, smeermiddel en om bv. lederen schoenen soepel te houden.
    • Toen hij 22 jaar was, merkte Robert Chesebrough op de petroleumvelden dat arbeiders van de olieboringen resten van opgepompte ruwe petroleum op hun wonden wreven. Ze vertelden hem dat verwondingen daardoor beter genazen.
    • Thuis begon Chesebrough dat product te zuiveren en verkocht hij dat.
      Eerst moesten mensen zelf potjes bezorgen die Chesebrough vulde met het middel dat hij bewaarde in de bloemvazen van zijn vrouw. Vandaar de naam ‘Vaseline’…
    • Vanaf 1888 liet hij glazen bokaaltjes maken om zijn product te verkopen.
      Bill Lockhart, een Amerikaan, heeft over die bokaaltjes (de vorm en de opschriften er op) een hele studie gemaakt ‘A Tour Through Time in Vaseline Jars’.  Ja, soms is het vinden van een thesisonderwerp niet gemakkelijk 😉
      Dankzij die studie vonden we dat het bij ons gevonden bolkaaltje van het type is dat door Chesebrough gebruikt werd tussen 1906-1915.
  • Van dit voorwerp weten we niet of het van tijdens of van voor de oorlog is.
  • Misschien was het een spiegeltje of misschien een fotokader

Nog verder te onderzoeken

Militaire vondsten

Van een aantal vondsten is meteen duidelijk dat ze een militaire oorsprong hebben.

  • In de kelder vonden we heel wat munitie…
    Dovo (Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Oorlogsmunitie) is die komen ophalen en kunnen we enkel nog tonen op foto’s van toen:
    • Een munitiekistje met patronen op riem voor een Duitse Maxim-mitrailleur
    • Patronen op clip voor het Duitse Mauser98-geweer
      Zie hierover het babbeltje op 17 oktober 2024 – Wapens omsmeden tot ploegen)
    • Losse Duitse patronen
    • Twee Duitse steelgranaten (enkel de granaten, de houten steel was weggerot)
      Een van die granaten kwam uit de kelder, de andere lag net onder de vloer 30 cm onder de zetel waar mémé altijd zat om televisie te kijken.
    • Een huls van de beruchte Franse ‘Soixantequinze’ (= het meest gebruikte Franse kanon)
    • En de meest intrigerende vondst: een bolvormige Franse obus uit de Napoleontische tijd, dus van 100 jaar vóór de Eerste Wereldoorlog.
      Wellicht dateert die uit de eerste oorlogsweken toen Sint-Juliaan door Franse troepen bezet was en men nog met heel oude munitievoorraden moest werken.
      Was een voorloper van de artilleriegranaten van tijdens WOI: bolvormig zoals de eerste kanonskogels (die nog niet konden ontploffen) maar hier reeds gevuld met springstof.
  • Een gamel behoorde tot de standaard militaire uitrusting en werd te velde gebruikt om eten in te scheppen om uit te eten of ook om eten op te warmen
  • Waren oorspronkelijk voorzien van een kurken stop.
  • Werden gedragen in een speciaal daarvoor voorziene riemenset.
  • De Britse troepen beschikten over goed herkenbare ronde stenen kruiken, meestal grotendeels bruingeel, met bovenaan een geglazuurde witte bovenzijde met de aanduiding SRD.
  • Bevatten dikwijls sterke drank als b.v. rum
  • Die rum werd geregeld aan de soldaten gegeven als een extraatje
  • Het opschrift op de kruik met de letters ‘SRD’ stond officieel voor ‘Supply Reserve Depot’ (‘Bevoorradingsreservedepot’)
  • Maar de soldaten gaven daar dikwijls een andere betekenis aan als bv.
    ‘Seldom Reaches Destination’ (‘Bereikt zelden zijn bestemming’)
    ‘Soldiers Run Dry’ (‘Soldaten hebben dorst’)

  • Achtergrondinfo:
    Tijdens de eerste wereldoorlog werden deze stenen kruiken met duizenden gemaakt door verschillende pottenbakkerijen. De SRD-kruiken moesten voldoen aan strenge normen qua inhoud, hoogte, diameter etc… Waarvoor de kruiken nu net moesten dienen werd in deze documenten ook vermeld. Men spreekt er van “Spirit or Lime Juice Jars”; aldus werden de kruiken gebruikt voor sterke drank en limoensap. Limoensap werd gebruikt om een soort limonade te maken of om bij thee te voegen en daarbij was limoensap het gedroomde product om scheurbuik tegen te gaan. Soldaten aan het front hadden een eenzijdige voeding waardoor scheurbuik kon voorkomen door een tekort aan vitamine C. Deze vitamine C was in overvloed aanwezig in limoensap! We weten dat het regelmatig eten van zuurkool ook een goede remedie is tegen scheurbuik. Misschien losten de Duitse soldaten hun scheurbuikprobleem op met hun oerduits menu : das Sauerkraut…
    SRD-kruiken hadden een handvat om ze te dragen. Ook dit handvat moest weer aan de strenge legernormen voldoen. Hierna volgt de vertaling van deze strenge voorwaarden:
    De kruiken moeten van aardewerk zijn, aan de binnen- en buitenkant moeten ze hooggeglazuurd zijn en voldoende hard gebakken. De inhoud moet 1 gallon zijn. (3,785 liter) De hoogte moet 13 duim bedragen en van schouder tot boden moet de hoogte 9 1/8e duim zijn. De diameter boven en onder moet 7 duim bedragen en de gietopening moet 7/8e duim bedragen. (1 duim is 2,54 centimeter)
    Iedere kruik moet voorzien zijn van een handvat, conform het voorbeeld van de Supply Reserve Depot in Woolwich Dockyard. Het handvat moet gemaakt zijn van de beste Staffordshire gevlochten ijzerdraad of van ijzerdraad van dezelfde kwaliteit. Men mag ook staaldraad gebruiken maar alles moet degelijk gegalvaniseerd zijn.
    De handgreep moet 5/8e duim zijn in diameter en 3 3/8e duim in lengte, ze moet gemaakt zijn van draad nummer 12 volgens de “Wire Gauge” schaal. De scharnieren moet uit draad nummer 9 gemaakt worden en de spillen moeten van draad nummer 12 zijn. De handvaten moeten doormiddel van een splitpen van 1 duim lengte, bestaande uit draad nummer 7, aan de kruik bevestigd worden. Deze splitpennen moeten voldoende vertind zijn.
    (info uit https://grootheers.be/algemeen/informatie_s_r_d_kruiken/)

  • Op de keldertrap vonden we ook stukjes telefoonkabel.
    Ook in de loopgraven werden heuse telefoonleidingen aangelegd om berichten te kunnen doorgeven van in de loopgraven naar de zone meer naar achter.
    Dergelijk communicatiesysteem konde we bv. vaststellen tijdens de archeologische opgravingen voor de aanleg van de aardgaspijplijn rond Kitchener’s Wood enkele jaren geleden.
    Dit stukje telefoonleiding vonden we tijdens het blootleggen van de oorspronkelijke gemetselde keldertrap.

Duitse bajonet voor op het Mauser98-geweer met inscriptie van de fabriek waar die gemaakt werd: Königlich Preußischen Gewehrfabrik Erfurt (Koninklijke Pruisische Geweerfabriek Erfurt)

Zie hierover het babbeltje op 17 oktober 2024 – Wapens omsmeden tot ploegen)

  • Canadese lederen riem gevonden op de bodem van de kelder met een ingestanste inscriptie “The Berlin Trunk&Bag Co Ltd Berlin.Canada.1914”
  • Deze riem werd gebruikt als draagriem voor het fameuze Ross Rifle (zie lager)
  • Berlin was (ook) de naam van een stadje in Ontario Canada.
    Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de inwoners niet meer gelukkig met de naam van hun stad en daarom beslisten ze in 1916 om hun stad een nieuwe naam te geven, nl. ‘Kitchener’ hierbij verwijzend naar Lord Kitchener, de toen pas overleden ‘minister van oorlog’.
  • Canadese troepen waren na de gasaanval van 22 april 1915 énkele dagen in Sint-Juliaan.
    Zij zullen dus heel waarschijnlijk de kelder als schuilplaats gebruikt hebben…
  • Bezetting van het dorp (met vermoedelijk wisseling van de keldergebruikers)
    • De Fransen die in het dorp gelegerd waren vanaf oktober 1914, werden door de gasaanval op 22 april 1915 uitgeschakeld.
    • Canadezen kwamen hen drie dagen vervangen (23-25 april 1915)
    • Vanaf 25 april 1915 tot 31 juli 1917 verbleven Duitse troepen in Sint-Juliaan
    • Vanaf 31 juli 1917 is Sint-Juliaan in Britse handen.
    • Tot Duitse troepen het dorp weer innemen op 16 april 1918

  • Achtergrondinfo bij het Canadese Ross-rifle
    • Dit geweer behoorde tot de standaarduitrusting van de Canadese militairen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
    • Voordelen (gedeeltelijk in vergelijking met het SMLE-geweer van Lee Enfield van de andere Commonwealthtroepen):
      • Het werd in Canada geproduceerd en maakte het land een stuk zelfstandiger in geval dat de Atlantische toevoerlijnen zouden geblokkeerd raken.
      • Het was een zéér kwaliteitsvol scherpschuttersgeweer (in ‘propere’ gevechtsomstandigheden).
      • Het laadde iets sneller dan de SMLE (opnieuw in ‘propere’ gevechtsomstandigheden en bij kortdurig gebruik).
      • Het was in de eerste ontwerpen iets kleiner en minder zwaar dan de SMLE.
    • Belangrijkste nadelen:
      • In de modderige frontomstandigheden zoals tijdens de Tweede slag bij Ieper raakte de lader al snel geblokkeerd door de modder en ook doordat de lader bij langdurig vuren vervormde.
        Men zei dat om de Ross normaal in werking te houden men met 3 manschappen moest zijn: één om effectief te vuren en twee om het geweer schietensklaar te krijgen…
      • Bevestigde bajonetten hadden de neiging om van het geweer te vallen tijdens het vuren…
      • Door uitgevoerde technische aanpassingen om gebreken aan het oorspronkelijke ontwerp weg te werken, was het geweer bij het uitbreken van de oorlog langer en een halve kg zwaarder geworden dan de Britse SMLE.
    • Hierdoor gooiden Canadese soldaten hun wapen al snel aan de kant als ze de kans zagen om achtergebleven Lee Enfields van gesneuvelde Commonwealthsoldaten te vinden.
      Hierdoor kwam er een verbod van de bevelhebber van de 1ste Canadese Divisie voor Canadese soldaten om een SMLE bij zich te hebben.  Een verbod dat door de Canadese troepen meestal genegeerd werd.
    • Na de zeer slechte ervaringen met het Ross-geweer tijdens de Tweede Slag bij Ieper gaf opperbevelhebber French in juni 1915 opdracht om de Canadese troepen uit te rusten met de SMLE.
    • Een documentaire over het Ross-rifle en Kitchener’s Wood: The Mk III Ross: The Battle of Kitcheners Wood

  • Achtergrondinfo bij ‘Berlin’
    • De draagriem die we in de kelder vonden, werd gemaakt door een Canadees bedrijf ‘The Berlin Trunk&Bag Coy’ in opdracht van de Canadese overheid om de militaire voorraden op te krikken.
    • ‘The Berlin Trunk&Bag Coy’ bevond zich in de Canadese stad Berlin in de provincie Ontario.
    • Het dorpje, later stad, Berlin werd begin de 19de eeuw gesticht door Duitse immigranten en kreeg in 1833 officieel de naam ‘Berlin’ naar de hoofdstad van hun vaderland.
      Rond 1870 hadden ruim 70 % van de inwoners Duitse roots.
    • Er was wederzijds respect voor de roots van de inwoners, in het ‘Victoria Park’ (genoemd naar de Britse Queen Victoria) stond een borstbeeld van de Duitse Kaiser Wilhelm II.
      De Duitse vlag en de Union Jack wapperden er dikwijls naast mekaar.
      De negen Sängerfeste tussen 1874 en 1912 eindigden steevast met het ‘God save the Queen’.
    • Die sfeer veranderde met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
      Het borstbeeld van Kaiser Wilhelm werd drie weken na de oorlogsverklaring gedropt in het meer van het Victoria Park.
      Duitstalige kranten in de stad riepen inwoners met Duitse roots op om zich niet te laten meesleuren door deze negatieve sentimenten en zich loyaal te blijven gedragen jegens hun nieuwe vaderland Canada.
      Op 15 februari 1916 vielen soldaten van het lokale 118de Canadese bataljon binnen in Duitse gemeenschapshuis ‘Concordia Club’, ze stalen er memorabilia en vernielden het interieur.  Hiertegen kwamen geen sancties…
      Diezelfde maand kwam er in de gemeenteraad een resolutie dat de naam ‘Berlin’ niet langer gebruikt kon worden als stadsnaam.  Slechts één raadslid stemde tegen: L. J. Breithaupt, verwant aan ‘The Berlin Trunk&Bag Coy’ met de argumentatie dat een naamsverandering van de stad niets zou veranderen aan de Britse overwinning in de oorlog.
      Uiteindelijk kwam er in mei 1916 een referendum met de vraag ‘Moet de naam van de stad veranderen?’
      Van de 3057 uitgebrachte stemmen haalde ‘Yes’ het met 81 stemmen meerderheid.
      De maand erop konden de inwoners gaan kiezen uit zes verschillende voorstellen voor een nieuwe naam.
      De naam ‘Kitchener’ haalde het heel nipt met 38,79 %.
      Horatio Herbert Kitchener was de Britse ‘Secretary State for War’ (Minister van oorlog) die amper enkele dagen voor de stemming om het leven kwam toen het schip waarmee hij op een diplomatieke missie richting Rusland voer, op een mijn liep.
    • Kort daarna veranderde de naam van de stad ‘Berlin’ effectief naar ‘Kitchener’.
    • En onrechtstreeks is er, naast de gevonden draagriem in de kelder in Sint-Juliaan, dan eveneens de link naar Sint-Juliaan met Kitchener’s Wood, maar dat is dan weer een ander verhaal (Kitchener’s Wood)

  • Achtergrondinformatie bij de ‘Berlin Trunk & Bag Coy’
    • Dit bedrijf produceerde vooral luxueuze lederen reiskoffers maar haalde in augustus 1914 een overheidsbestelling binnen voor het leveren van 5000 draagriemen voor de Ross-geweren van het Canadese leger.
      En één van die draagriemen belandde in april 1915 uiteindelijk in de kelder van het klooster van Sint-Juliaan waarna hij ruim een eeuw later weer ontdekt werd.
    • Het bedrijf werd opgericht door Albert Liborius Breithaupt, telg van de zeer invloedrijke Breithauptfamilie in Berlin.
      De familie leverde meerdere burgemeesters aan de stad en ook een Lieutenant-Governor van Ontario.
      Op industrieel vlak waren ze oprichters-eigenaars van tal van bedrijven die te maken hadden met leder- en rubberproducten (schoenindustrie, koffers, …).
      In de periode van de naamsverandering van Berlin naar Kitchener leverde de familie heel wat tegenwind.
  • Canadese lederen riem gevonden op de bodem van de kelder met ingestanste inscriptie “G.G.B.G. 73”
  • Verwijst wellicht naar “The Governor General’s Body Guard”, een Canadees Regiment
  • Canadese troepen waren na de gasaanval van 22 april 1915 enkele dagen in Sint-Juliaan.
    Zij zullen dus heel waarschijnlijk de kelder als schuilplaats gebruikt hebben…
  • Bezetting van het dorp (met vermoedelijk wisseling van de keldergebruikers
    • De Fransen die in het dorp gelegerd waren vanaf oktober 1914, werden door de gasaanval op 22 april 1915 uitgeschakeld.
    • Canadezen kwamen hen drie dagen vervangen (23-25 april 1915)
    • Vanaf 25 april 1915 tot 31 juli 1917 verbleven Duitse troepen in Sint-Juliaan
    • Vanaf 31 juli 1917 is Sint-Juliaan in Britse handen.
    • Tot Duitse troepen het dorp weer innemen op 16 april 1918
  • Bij de standaard persoonlijke uitrusting van de soldaten behoorde ook een loopgravenschop.
  • Die diende om b.v. schuilplaatsen en loopgraven te graven, maar werd ook soms gebruikt tijdens man-tegen-man gevechten.
  • We hebben er twee teruggevonden:
    • De rechthoekige behoorde tot het Duitse leger
    • De puntvormige was een Britse schop
  • De meest bijzondere vondst in de kelder!
  • Deze Duitse pinhelm lag meer dan 100 jaar op de vloer van de kelder.
  • Door de druk van het steenpuin was hij sterk vervormd en een aantal delen als bv. de achterklep en de kinriem ontbreken.
  • Toen hij na de vondst gespoeld werd en de modder met een tandenborstel zoveel mogelijk werd verwijderd, was de koperen pin en het embleem heel mooi goudkleurig, nu is het koper door het contact met de lucht groen geworden.
  • Om de pinhelm voor de toekomst te bewaren, werd hij gevriesdroogd en op een vorm gezet.
    Vriesdrogen is een speciale techniek om alle vocht uit een voorwerp halen waardoor het voorwerp bv. niet gaat beschimmelen.
  • Uitleg:
    • De lederen pinhelmen behoorden tot de uitrusting van álle Duitse militairen
    • Ze werden gebruikt aan het begin van de oorlog (1914 en 1915).
      In de loop van 1915 kwamen de staalhelmen in de plaats.
    • Deze pinhelm is van een gewone soldaat. De spits op de helm van een officier is langer.
    • Door de Pruisische adelaar op het embleem kunnen we vaststellen dat de helm van Pruisische troepen is.
    • Aan het kruis in het embleem weten we dat de helm van een reserve infanterie regiment is geweest, het is namelijk een reservekruis wat er op zit.
    • Samengevat weten we dus dat de helm:
      • Uit het begin van de oorlog is
      • Van troepen uit Pruisen
      • Van een Reserve Infanterie Regiment (= een regiment dat pas bij het begin van de oorlog is opgericht).
    • Door te gaan kijken in de Duitse regimentsdagboeken, kunnen we achterhalen dat er 8 Reserve Infanterie Regimenten uit Pruisen gelegerd werden in/rond Sint-Juliaan.
      Ze hadden als nummers R.I.R. 233-240.
      Ze veroverden het dorp op 25 april 1915 (drie dagen na de gasaanval) en bleven er afwisselend tot september 1916.
    • Daardoor kunnen we er vrijwel zeker van zijn dat deze pinhelm van een soldaat was die tijdens de gasaanval heeft meegevochten en die daarna verbleef in een schuilplaats in de kelder.
    • Omdat de koperen pin en het embleem veel te sterk opvielen tijdens gevechten, hadden de soldaten een camouflageovertrek in jute over de helm.
      Ook die overtrek hebben we terug gevonden.