Als ik u nu zou vragen: “Vul aan: de bende van …”
Dan zult u misschien antwoorden:
– “De bende van Nijvel” (de jaren 1980)
– “De bende van Baekelandt” (rond 1800)
– Maar misschien zult u ook antwoorden: “De bende van Pollet” (rond 1900)
Deze drie bendes hebben gemeenschappelijk dat ze (extreem) gewelddadig waren, dat hun daden uitgebreid in de pers kwamen en dat ze misschien zelfs tot de verbeelding spreken.
Leden van de bendes van Baekelandt en van Pollet werden veroordeeld, sommigen kregen zelf de doodsstraf. De bende van Nijvel is echter schijnbaar zonder veroordeling van de aardbodem verdwenen…
Dit babbeltje gaat over de bende van Pollet, want die heeft ook iets met Sint-Juliaan te maken…
De bendeleden waren berucht om hun wreedheden en moorden. De bendeleiders waren de 34-jarige Abel Pollet, zijn 37-jarige broer Auguste Pollet en nog twee andere medeplichtigen: Théophile Deroo en Canut Vromant.
Ze werden in 1906 opgepakt, in 1908 tot de doodstraf veroordeeld en begin 1909 met de guillotine onthoofd.
Ook de leden van de bende van Pollet hadden hun ‘spionnen’ die vooraf op verkenning trokken om uit te zoeken waar het, volgens hen, de moeite was om een slag te slaan.
In het vorig babbeltje over ‘De eerste velo’s op Sint-Juliaan’ kon u al lezen dat het in de beginjaren van de opkomst van fietsen maar enkel de welstellende inwoners op het dorp waren die beschikten over een fiets.
Eén van die wellicht trotse rijwielbezitters was ‘De schepen van Langemark’: Charles Louis Debeir.
Vóór de Eerste Wereldoorlog woonde hij langs de Brugseweg bij de brug over de Steenbeek. Tussen zijn woning en de beek stonden die twee bomen met heel herkenbare stammen die je op nagenoeg alle oude foto’s van Sint-Juliaan als oriëntatiepunt kunt gebruiken.
Ná de oorlog ging Charles Louis Debeir rentenieren in een nieuwe woning, iets verder langs de Brugseweg richting Poelkapelle (momenteel Brugseweg 50).
‘De schepen van Langemark’ was toendertijd wellicht een van de meest invloedrijke inwoners van Sint-Juliaan. In zijn woning bij de Steenbeek had hij blijkbaar een goed draaiende handelszaak in stoffen en kledij.
Een geschikte plaats dus om de bendeleden van Pollet op af te sturen…
Dit ‘bezoek’ komt geregeld terug in de volksverhalen die de uit Langemark afkomstige professor Stefaan Top in de jaren 1960 liet optekenen.
We maken er in dit babbeltje dankbaar gebruik van.
We kunnen er van uit gaan dat deze verhalen wel een kern van waarheid bevatten maar ook hoe langer hoe meer aangedikt werden, neem dus niet alles als 100% ‘Historische waarheid’…
In de versies hieronder vind je telkens de vertelde versie met er onder een ‘vertaling’ naar een inhoudelijke samenvatting.
“Dat wos de bende van Hazebroek. Ulder depot wos in Hazebroek. De twee Pollets woren de chefs. Ze zijn zieder ’t hoofd ofgedon geweest in Vrankrijk.
Z’één ook nog in Sintjeliens binnengebroken in èn herberge. Z’één zieder dor ook gestolen.
Die meer boeken gelezen één, weten meer of d’andre. Z’één zieder niet vele menschen an hols gebrocht mor olglijk…. Dat is toen mor later uutgekommen dat dat zieder wos o ze gepakt woren.
Ze liepen bij dage roend om te spionnen en ’s navonds gingen ze gong stelen.
Z’één meest moorden gedon in Vrankrijk. Z’één d’er in België ook e stik of twee dood gedon roend Poperinge.”
De rovers van de bende van Pollet waren afkomstig uit Hazebroek. De twee broers Pollet waren de bendeleiders. Ze werden onthoofd in Frankrijk.
De bende van Pollet heeft ooit een inbraak gepleegd in een herberg in Sintjeliens. Overdag gingen de rovers overal spioneren om hun nachtelijke diefstallen voor te bereiden. De rovers van Pollet pleegden vooral moorden in Frankrijk, maar ze hebben ook twee mensen vermoord in de streek van Poperinge.
“Z’èn ook nog in Sintjeliens binnengebroken te Vanhulles. En t’ wos etwor e sterfgeval en ’t ging dor een gon thuuswachten. ‘k Geloven dat ’t e zekere Burggraeve wos. En ’t is den deen die den hoend hoorde bassen bij nachte enne schoot deur ’t vijnster, en ze mosten wegvluchten. En Pollet zei up ’t tribunaal: “Hadden dor moeten binnenraken, datten dor niet ging zijn.” “
Op zekere dag pleegde de bende van Pollet een inbraak bij een familie uit Sintjeliens.
Een man die ’s nachts waakte bij een dode, hoorde plots de hond blaffen en schoot met zijn geweer in de richting van het geluid, waardoor de rovers moesten vluchten.
“Ze zein ossan dat ze met veertienen woren. ’t Woren dor drie vromenschen, zijn zuster en nog twee andre wormee datten in gang wos. Z’èn ook nog in Sintjeliens geweest. Z’èn dor nog geslapen. Mijn vint e dat nog verteld. Die herbergier e ze nog teten en drinken gegeven want ’t woren d’rin datten nog kende. ’t Woren dor ook Belgschge bij. Enn’e ze slapinge ook gegeven. ’s Anderndaags ’s nuchtens, otten ging gon kijken, zagten dat ol de schoven opengebroken woren en de kassen en dat ze nog een van zijn kostumen meegenommen an en ze woren d’ermee vertrokken.”
De bende van Pollet bestond uit veertien rovers, onder wie drie vrouwen. Een herbergier uit Sintjeliens gaf op een avond eten en onderdak aan de rovers. Hij kende sommige van hen en wist niet dat hij een roversbende had binnengelaten. Toen hij de volgende ochtend opstond, was zijn herberg geplunderd.
“Garde Masschelein van Langemark, de vader van Vital en commissaris Vanhove, ook van Langemark, hoorden schieten in Sintjeliens en ze gingen achter nor Sintjeliens. ’t Wos Sorlewie De Beer, ze zein Sorlewie van Napoleons de nonkel van Gaston Parret, die eerste schepen wos van Langemark, die schoot achter de dieven vanuut zijn uppervijnster. De dieven riepen tegen Sorlewie: “We gon je wel vinden!” en ze liepen weg. De garde liep er achter mor ne wos e bitje benauwd enne keerde were nor Langemark. Up ’t tribunaal zei Pollet tegen Miel Masschelein: “Aje niet weregekeerd nor Langemark, je ging niet meer moeten werekeren,” wilten (wilde hij) zeggen: “’k Ging hem ommegeschoten èn.” ’t Tribunaal wos in Vrankrijk. De twee Pollets en nog twee andere, woren de kop ofgedon geweest. ’t Woren d’er ook vrijgesproken. ’t Èn d’er ook nog toet tien of twintig jor veroordeeld geweest. Die bazinne ed ook veroordeeld geweest.”
Twee mannen haastten zich naar Sintjeliens omdat ze daar een revolverschot hadden gehoord. Het was de schepen die vanuit het raam boven zijn deur had geschoten naar inbrekers. “We zullen je wel vinden”, riepen de dieven en liepen weg. De politieagent liep achter de dieven aan, maar omdat hij bang werd, keerde hij terug naar Langemark.
Later verklaarde Pollet tijdens zijn rechtzaak in Frankrijk: “Als de agent niet was teruggekeerd naar Langemark, dan had hij niet meer moeten terugkeren, want dan had ik hem neergeschoten!” De broers Pollet en nog twee andere rovers werden onthoofd. Sommige rovers kregen een gevangenisstraf van tien tot twintig jaar en enkele anderen werden vrijgesproken.
‘k kennen Abel en Guusten Pollet. Guusten wos getrouwd met Ugenie Morent die geboren wos te Boeschepe en die d’overnichte is van Aloïs Morent van hier. Abel wos getrouwd met Louïse Mattoret. Z’an elk e wuuf en e lief. Z’èn nog te Napoleons geweest. Napoleon is de bijname van Sorlewie (Charles-Louïs) De beer die wunde te Sintjeliens (Sint-Juliaan). Mor z’èn verjaagd geweest want Sarel pakte zijn gewere. Ze zijn dor niet binnen geweest. Ze zijn in Ieper ook geweest. In Violaine, ol voren in Vrankrijk, èn ze drie oederachtige menschen vermord. Ze wieschen ulder handen en aten toen goed o ze ze vermor dan. T’bestoend ook e liejge met ’t volgende opschrift:”Abel Pollet, Lapaire en consoorten (medebelanghebbenden)”.Z’èn ollemale gestraft geweestr in Vrankrijk want ze weunden in de streke van Hazebroek. Achter die driedubbele moord in Violaine èn ze vroeg gepakt geweest. Den enen e den andern beklapt. De bende Pollet wos zo groot niet lik (als) de die van Bakelandt.
Abel en Gust Pollet waren allebei getrouwd en hadden bovendien een minnares. De bende van Pollet pleegde veel inbraken, onder meer in Ieper. In Violaines (Frankrijk) hebben de rovers drie mensen vermoord. Na dat bloedbad wasten ze hun handen en genoten ze van een uitgebreide maaltijd. Er bestond een liedje met als titel: ‘Abel Pollet, Lapaire en consoorten’. De rovers van Pollet woonden in Hazebroek. na die drievoudige moord in Violaines werden de rovers snel opgepakt en veroordeeld in Frankrijk.
De bende van Pollet was minder groot dan die van Baekelandt.
Pollet en zijn bende zijn veroordeeld in Hazebroek. Dat wos meer eerder ’t noorden van Vrankrijk, dat z’opereerden. Z’èn wel slagen gedon in Westvleteren, Oostvleteren, Rinnegelst (Reningelst), Stavele. Dat wos e bende die mor opereerde meer up de Fransche kant. Die mannen èn ol onthoofd geweest. Z’èn e keer ingebroken in Sintjeliens. Z’èn dor ingebroken en ze woren ol in de winkel en z’èn verjogen geweest deur e stom toeval wordeure dat ze wakker gekommen zijn en nor beneên gekommen zijn en z’èn z’up de vlucht gedreven. Nateurlijk dat ze gingen wor dat ze peinsden dat z’er warmtjes voren zaten. Tink me (me dunkt) dat er dor ook Deroo’s bijworen. ‘k Zijn dat niet heel zeker. Zet die name mor tusschen hakschges.
De bende van Pollet was vooral actief in het noorden van Frankrijk. Soms pleegden ze ook wel inbraken in Westvleteren, Oostvleteren, Reningelst en Stavele. Op een nacht pleegde de bende een inbraak in een winkel in Sintjeliens. Door een stom toeval werden de mensen wakker en kwamen ze naar beneden. Daarop moesten de rovers vluchten.
De rovers werden veroordeeld in Hazebroek. Ze werden allemaal onthoofd.
“Van Pollet bestoend er e liejge:”Abel Pollet wierd onverlet ’t hoofd ofgeslagen,En men is tevreê in dorp en stee.”Wos dat Pollet niet die binnenbrak te Lamoots an travers (treinoverweg) te Langemark? Ze gingen zieder roend met kolken beeldiges voor te verkopen. Ze vroegen zieder veel te vele dorvoren en de menschen kochten dat niet. Dat wos mor juuste om te spionnen. Ze woren zieder van de kanten van Wervik. Ze zaten zieder ook overol. Z’èn dor godverdimmelinge bijkans ol ’t kleergoed gepakt. ’t Woren er dor die ze gezien an en die zein dat ol die mannen die roendgingen met posteurtjes dor ook bij woren. Ze gingen zieder roend met van die beeldiges mor ze verkochten gene. Z’èn ook binnengeweest te Napoleons te Sintjeliens. ’t Wos dor ook èn enigen groten winkel.”
Over de onthoofding van de rovers van Pollet had men een liedje gemaakt.
Op een dag pleegde de bende van Pollet een inbraak bij een familie die bij de treinoverweg van Langemark woonde. De rovers gingen leuren met plaasteren beeldjes waarvoor ze veel te veel geld vroegen, zodat haast niemand iets kocht. Intussen hadden de rovers wel de kans om de huizen van de mensen grondig te bekijken. De rovers waren afkomstig uit Wervik. Tijdens een inbraak in een winkel stalen de rovers alle kleren die daar hingen.
“Toe Cyriel Blommes te Sintjelies wos ’t kandeledag. De bandieten woren dor ol van in den achternoene. Mor o ’t avond wos, kwam er dor oltijd volk bij. Mor z’an e thuuswachter, e zekere Jan Bossaert, in dat huus wor dat ze gingen e slag slon. Mor van o dien Bossaert etwot geware wos, je schoot met zijn tweeloop en ze moesten wegvluchten. Zo van eigen, o ’t tribunaal wos, de garde van Langemark, Miel Masschelein, moste nor Hazebroek en nor Bethune gon. Dat wos hier in Langemark e mislukten aanslag.”
Toen door een man uit Sintjelies kandeledag werd gehouden, waren de rovers van Pollet al vroeg in de avond op post. Ze wisten echter niet dat de man iemand de opdracht had gegeven om zijn huis te bewaken. Toen die bewaker iets hoorde, schoot hij onmiddellijk met zijn tweeloop, waardoor de rovers moesten vluchten.
Tijdens de rechtzaak tegen de bende van Pollet moest de veldwachter van Langemark naar Hazebroek en naar Béthune gaan.
Er was een familie van Gyverinckhove die dertigduizend frank van de bank getrokken had om iets te kopen. Dat geld rolden ze op in de rouleautjes van oud kleergoed dat ze in een speciale mande smeet, om het goed weg te steken. ’s Nuchtens om vijf ure komen ze naar Sint-Julien om naar de begravinge te gaan van metje. Binst dat ze weg waren had de bende Pollet heel haar huis overhoop gezet, zelfs enkele rouleautjes onderzocht, maar geen geld gevonden.
Een familie uit Gyverinckhove had dertigduizend frank van een bankrekening gehaald om iets te kopen. De mensen hadden het geld verborgen in oude kleren die ze in een mand hadden gegooid. Om vijf uur ’s ochtends vertrok de familie naar een begrafenis in Sint-Juliaan. Toen de mensen terugkwamen, stelden ze vast dat de bende van Pollet het hele huis overhoop had gehaald. Ze hadden echter geen geld gevonden.
“Mijn nonkel was kleermaker te Sint-Julien en had een winkel van kleerstoffen. Hij hoorde op een nacht gerucht beneden en sprong uit zijn bed. Je moet weten dat hij beneden bij de voordeur een trappeleertje had staan om door den opperlucht (venster boven een deur) te kunnen kijken als er iets niet in orde was. Op dien avond hoorde hij dus gerucht, neemt zijn revolver en gaat op zijn leertje door den opperlucht kijken. Aan den overkant van de straat, recht tegenover zijn gevel en voor de kuiperij, ziet hij twee mannen staan. Tegen de gevel stonden ze. Hij schoot alles af. Al met een keer kwam van uit Langemark een voiture, ze reed door tot aan ’t school, dat is een 200 meter verder dan zijn huis, en toen keerde ze weer. Op het moment dat die sieze (sjees) stille staat komen die twee man van bachten de gevel, steken mijn poortje open en komen ’t mijnent binnen. Mijn nonkel schoot door den opperlucht, maar hij miste ze. De twee man sprongen in de voiture en ze reden weg. ’s Morgens om vier uur van dien zelfden nacht buisten (klopten) werkmensen, die vroeg gingen gaan werken, op zijn deur om te zeggen dat heel zijn winkel geplunderd was en dat al zijn rollen stoffen voor de deur stonden, gereed om opgeladen te worden. Er was dus schijnbaar niets weg. ’s Anderendaags ’s nachts rond twaalf uur werd hij wakker van vijf, zes schoten door zijn opperlucht. Ze dachten dat mijn nonkel daar weer zou staan op zijn leertje. Mijn nonkel zijn meter woonde een beetje verder in de straat en ze was juist gestorven. Bij haar meid ging nu haar knecht inslapen om haar compagnie te houden. Ze hoorden ook gerucht. Ze staan op, gaan naar beneden: de kaders waren afgetrokken, de stoof uitgetrokken, alles overhoop. Ze hadden gezocht naar geld, omdat ze wisten dat metje (grootmoeder, meter) dood was en dat ze veel geld had. Dus binst dat metje over aarde lag werd ze bestolen.”
Een kleermaker die ’s nachts lawaai hoorde, stond op, nam zijn revolver en ging op een trapladdertje staan om door het raam boven de voordeur te kunnen kijken. Aan de overkant van de straat zag de kleermaker twee mannen staan. Hij schoot verscheidene keren naar de mannen, maar hij miste. Toen er even later een wagen voorbijkwam, sprongen de mannen erop en reden weg. Diezelfde nacht werd er omstreeks vier uur aangeklopt bij de kleermaker. Enkele mensen die al vroeg op weg waren naar hun werk, vertelden de kleermaker dat zijn winkel aan de overkant was leeggeplunderd en dat de rollen stof tegen de gevel stonden, klaar om te worden opgehaald. Er was dus blijkbaar nog niets gestolen. De volgende nacht werd de kleermaker wakker omstreeks twaalf uur omdat hij vijf of zes geweerschoten had gehoord. De dieven schoten in de richting van het raampje boven de deur, in de overtuiging dat de man daar weer stond te gluren.
De meter van die kleermaker woonde wat verderop in de straat. Toen de vrouw gestorven was en in haar bed opgebaard lag, bleef de knecht bij de meid slapen opdat ze niet alleen zou zijn. ’s Nachts werden de meid en de knecht wakker van lawaai. Ze gingen beneden een kijkje nemen en stelden vast dat alles overhoop was gegooid. Dieven hadden er gezocht naar geld, omdat ze wisten dat de rijke bewoonster van het huis was gestorven.
“De bende Pollet heeft hier huis gehouden in Sint-Julien bij Charles-Louis Debeer en in ’t huis van Louis Puype. ’t Was maar een maarte meer die allene thuis was, want Louis Puype was juist dood. Debeer stond op ’t trappeleertje van de winkel voor de deur en je zag hem komen door ’t venstertje boven de deur en je schoot er op als hij aan ’t poortje was. Dat was een huis met een hovetje er voor. Ze zijn seffens gevlucht. Binst dat hij daar stond passeerde er daar een peerd met een voiture, ze keerde were en viel stille voor de deure en den dien sprong erin. Ze hebben de naaste nacht weregekeerd, ’t was toen niet om te stelen. Ze hebben toen een kasseisteen door de ruit gesmeten en ook erop geschoten. Ze peisden zeker, moet hij daar nog een keer staan, me gaan hem hebben. Ze hebben ook nog ingebroken in de herberg “De Kuiperij”. Dat was toen hier de mode dat er twee keer op een jaar herbergkermesse was. ’s Anderendaags was ’t toen kandeel (dag die volgt op de kermis). Dat hadde de maandag daar geweest en als ze zij gingen gaan slapen, ze peisden, ja, ’t is al eigen volk! Ze hebben daar ingegaan en ’t schof meegedaan en z’hebben toen ’s anderendaags ’t schof gevonden een beetje verder in een wee. Ze hebben toen ingebroken in ’t huis van Louis Puype war dat de maarte maar allene meer en was. Maar ’t was daar nog een ander dat daar thuis wachtte, een ouden man die daar sliep. Ik hadde daar gepasseerd binst dat ze ulder voorbereidden om in te breken. ’s Anderendaags hoorden me dat ze daar ingebroken hadden. Ze hebben daar niet gepakt.”
Een winkelier die op een trapladdertje voor de deur stond, zag door het raam een koets heen en weer. De man had een rover in de koets zien stappen en schoot met zijn geweer naar het rijtuig. Daarna sloegen de rovers op de vlucht. De volgende nacht keerden ze echter terug en gooiden een kasseisteen door het raampje boven de deur, in de veronderstelling dat de man daar weer stond te gluren. Dat was gelukkig niet het geval.
Vroeger werd er twee keer per jaar een herbergkermis gehouden. Na het ‘kandeel’ kwam de bende van Pollet stelen in de herberg.
In een ander huis waar nog maar één meid werkte, pleegden de leden van de bende van Pollet een inbraak nadat ze overdag de buurt grondig hadden verkend. In dat huis kregen ze echter niet de kans om iets te stelen.
Een kandeledag (kandeeldag) is de dag die volgt op één of ander feest en waarop men dikwijls ook een maaltijd geeft. Typische voorbeelden: ‘Sinksen Mesdag’ en de kermismaandag op Sint-Juliaan.