Over de eerste fietsen op Sint-Juliaan weten we iets dank zij Jozef Bouciqué.
Er is een geluidsopname waarin hij vertelt over zijn kinderjaren in Sint-Juliaan rond de periode 1890!
Daarin vertelt hij ook over de eerste fietsen op Sint-Juliaan.
Hieronder een transcriptie…
“Ik heb de eerste oude houten fietsen nooit gekend, maar op de hofstede van peter begon een knaap fietsen te maken, maar hij geraakte er niet door. Hij gebruikte kleine wieltjes die nogal licht waren maar het was vooral de ketting die moeilijk was. Hij gebruikte een harde stof maar dat scheurde, dat hield niet hé en “hij is er nooit deure gegrocht”.
Maar de eerste fietsen, ik weet dat er drie, vier mensen in Sint-Juliaan waren die een fiets hadden: b.v. de Schepen van Langemark, de hoofdonderwijzer die ook welstellend was en getrouwd was met een rijke boerendochter, en dan nog een rijke boer.
De fietsen kwamen toen regelmatig op en de oudste zoon van de smid leerde fietsen maken en miek ze zelf. Mijne eerste velo is daar gemaakt. De grootste fouten van die fietsen waren dat er was geen losse pion, geen los tandwiel hé, dat was een vaste pion, je moeste meedraaien. En sluitalaam was niet nodig, maar ’t sluitalaam was door de voorbuize met een beugel en dat duwde op de bovenband. Later is toen gekomen dat er een lintje was aan de guidon, aan het stuur, een lederen riempje met een modelleke die op het voorwiel duwde. Dat was de opkomste van de eerste velo’s.
En wie een rijwiel wilde hebben, moeste natuurlijk leren rijden en ze waren toen ollemale volwassen! En de smid leverde dan om te leren een karre en dat was een oude fiets die ze gebruikten en dat was met een ding van achtere waar ze een voet opzetten en voortliepen en dan op de zale wupten. Dat was de opkomste, niemand kon rijden hé, ze moesten leren velorijden als ze twintig jaar oud waren. Veel van de oude mensen leerden dat niet meer hé, dat was maar voor de opkomers die wilden een velo hebben.
En de maandag van de kerremesse van Sint-Juliaan, de tweede zondag van juli, was er altijd een velokoers. En er was een velokoers voor ‘te zeerst’: een zekere weg afleggen, zovele keren. Dat was nog vóór de tijd van Van Hauwaert en reden dan mee, naar mijn weten, Léon en Tuur Vanderstuyft, een zekere Aeck, ‘k weet niet van waar die was en die gekend was van rappe koersen en die nog gereden heeft ten tijde van Van Hauwaert. Dat waren de eerste velokoersen.
En er was dan een koers ‘voor ter traagst’: ze zetten aan op de molenwal, dat was neerwaarts hé, en ze moesten zo een afstand afleggen van een 30, 40, 50 meter, ‘k weet niet hoelang, een einde ver. En natuurlijk, dat was een vaste pion en ze bleven stille staan en beneden, in ’t neerdalen van de molenwal, bleeft Vanderstuyft daar een vijf minuten stille staan hé, en dan om het evenwicht te houden tot dat hij verplicht was om een eindje verder te rijden en wie het laatst de schreve bereikte was natuurlijk den eersten!
Ik heb dat zo beleefd en dat had véél succes!”
Nvdr.:
De familie van Jozef Bouciqué woonde in ‘De kuiperij’, net vóór de brug van de Brugseweg over de beek, aan de linkerkant richting Poelkapelle, ongeveer waar nu de familie Devos-Callandt woont.
Vader Bouciqué was er kuiper, de moeder baatte herberg ‘De kuiperij’ uit en had er ook een winkeltje in ‘koloniale waren’. De kuiper maakte er houten emmers en kuipen waarvoor hij het hout haalde uit eiken van het ‘Wijngaardbos’ (bij de Wijngaardstraat). De eiken werden onder een ‘mallejan’ (een soort kar met grote wielen en een lange disselboom) naar hier getrokken. De bocht in de Brugseweg en de onmiddellijke nabijheid van de brug over de Steenbeek maakten het geregeld moeilijk om de bomen in de werkplaats binnen te maneuvreren.De ‘Schepen van Langemark’ was de welstellende handelaar Charles Louis Debeir. Vóór de Eerste Wereldoorlog woonde hij aan de overkant van ‘De Kuiperij’. Tussen zijn woning en de beek stonden de twee bomen met heel herkenbare stammen die je op nagenoeg alle oude foto’s van Sint-Juliaan als herkenningspunt kunt gebruiken. Volgens getuigenis van Jozef Bouciqué zou ‘De bende van Pollet’ er ooit geprobeerd hebben om er binnen te raken.
Na de oorlog bouwde Charles Louis Debeir een nieuwe woning iets verder langs de Brugseweg richting Poelkapelle (momenteel Brugseweg 50)
- ‘De hoofdonderwijzer’: Achiel Maes
Was hoofdonderwijzer in de jongensschool (maar toen Jozef Bouciqué er nog naar school ging, was dat nog een ‘mixteschool’: de meisjesschool van de Zusters Paulinen was toen nog niet gesticht).
Achiel Maes was ook koster in de toen nog ‘kapel’ van de proosdij Sint-Juliaan.
Hij was gekend als een allerbeste onderwijzer, was streng maar rechtvaardig: “Wanneer je een draai om je oren kreeg, had je er eigenlijk al tien verdiend”.
Hij had vele eigendommen op Sint-Juliaan o.a. langs de Hazeweidestraat, de Brugseweg, de St.-Juliaanstraat.
Hij gaf officieel zijn ontslag op 7 juli 1920 maar was natuurlijk al uit Sint-Juliaan vertrokken bij het uitbreken van de gevechten in oktober 1914.
Meester Maes had een dochter die intrad in het klooster van Sint-Juliaan onder de naam Zr. Marie-Jeanne. - ’t sluitalaam: de rem
- de molenwal: hier bedoelt Jozef waarschijnlijk de molenwal van ‘Igodts molen’ , die stond waar nu de weide is naast de huidige gebouwen van Willy Veraverbeke aan de hoek Felix Nadarstraat en Brugseweg.
De molen was eigendom van de familie Vanheule die een grote boerderij uitbaatte langs de Brugseweg (nu familie Roelens-Kimpe). Van deze boerderij zijn nogal wat Duitse oorlogsfoto’s en tekeningen bewaard onder de naam ‘Ferme Vanheule’.
Na de vernieling tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de molen niet meer heropgebouwd. De vooroorlogse molenaar Arthur Igodt was ondertussen een graanhandel in Poperinge begonnen.
Op de ‘Topografische kaart Vandermaelen (1846-1854)’ hieronder vind je Igodts molen ter hoogte van kilometerpaal 5.